Latijn? Gaarne!
Nu, het werkwoord heeft 3 finiete (indicativus, coniunctivus, imperativus) verschijningsvormen, en 1 infiniete (u raadt het reeds: de infinitivus). U denkt wellicht, enigszins geïrriteerd: "ik vroeg slechts naar de coni., niet naar de rest". Zeer juist. Doch, zoals niet zelden, kan een zaak het best begrepen worden, door eerst de contouren ervan te schetsen, en een zaak bekomt haar contouren, wanneer men haar afzet tegen andere zaken, waarvan zij verschilt. Zodra wij derhalve de contouren bepaald hebben (1), gaan wij het aldus ontwaarde beeld van een profiel voorzien (2).
(1).
-De indicativus geeft het predicaat (gezegde)
zakelijk weer. Als dus het predicaat in de indic. staat, wordt het predicaat
als een feit weergegeven. Vb.: vocavimus -> wij hebben geroepen/wij riepen (feit). | vocabo -> ik zal roepen (feit).
-De imperativus geeft het predicaat weer
als een bevel, en stelt deswege, in tegenstelling tot de indic., uit de aard der zaak géén feit daar. Vb.: voca -> roep! (doch, "vocas" is nog geen feit)
-Nu, de coniunctivus -en dat maakt deze modus soms wat lastig- raakt aan zowel de indic. als de imp. De oorzaak van deze tweeslachtigheid is, dat in de coni.
twee (nl. 1. potentialis, welke raakt aan de indic., 2. optativus, welke raakt aan de imp.) modi samengesmolten zijn tot
één vorm: het resultaat is, dat twee te onderscheiden werkwoordsmodi, in vorm niet meer te onderscheiden zijn. Telkens moet dus naar de context gekeken worden, om te bepalen, met welke modus we van doen hebben.
Echter, hoezeer ook de pot. en de opt. te onderscheiden zijn, toch hebben ze gemeen, dat ze zich hierin van de indic. onderscheiden, dat, waar de indic. het predicaat als een feit weergeeft, zij evenwel het predicaat
als slechts gedacht voorstellen. Vb.: vocat -> hij roept (feit), doch | vocet -> hij zou kunnen roepen (pot.)/ laat hij roepen (opt.). Bij "vocet" zien we dus dat "vocat" als
een idee wordt voorgesteld, dat óf voor mogelijk wordt gehouden (potentialis), óf gewenst wordt (optativus). Hiermee hangt samen, dat de coni., refereert aan de toekomst. Derhalve geldt dat "vocet", gemeten van nu af, "vocat" in de toekomst projecteert. Maar bij "vocaret" geldt "vocat" als toekomstig gemeten van het verleden -imperfectum immers- af ("vocaret", als pot., komt dus neer op: vocaturus erat).
Ik zei: de coni. raakt aan zowel de indic. als aan de imp. Dat kan thans ingezien worden. Immers, als pot. ligt de coni. erg dicht tegen de futurum van de indic. aan. Dus: "vocet" lijkt op "vocabit" (het verschil is, dat "vocet" inhoudt dat "vocat" zich
kan voordoen in de toekomst, terwijl "vocabit" inhoudt dat "vocat" zich
zal voordoen in de toekomst). Als opt. ligt de coni. erg dicht tegen de imp. aan. Dus: "vocetis" lijkt op "vocate", omdat beide de
wens van de (noodzakelijkerwijs in de toekomst gelegen) verwezenlijking van "vocatis" uitdrukken.
(2).
Met bovenstaande zijn de contouren gegeven. Hoe wordt nu de coni. in concreto gebruikt? Op twee manieren, welke strikt onderscheiden dienen te worden: a. in hoofdzinnen, b. in bijzinnen.
a.: Net zoals de indic. in hoofdzinnen dienst kan doen, zo kan ook de coni. in hoofdzinnen dienst doen. Je moet dus opletten, of sprake is van de pot. of de opt.
Voorbeelden:
-pot.:
"vocet" -> hij zou kunnen roepen (=het
kan zo zijn, dat hij
zal gaan roepen)
"vocaret" -> idem, maar dan naar het verleden getransporteerd, dus: hij kon gaan roepen (=het
kon zo zijn, dat hij
zou gaan roepen).
Een ding verdient hier bijzondere aandacht, in verband met je vraag naar de "irrealis" (die speelt bij conditionele zinnen: si. bijzinnen, dus ik loop daarop vast wat vooruit): zoals ik zei, is de pot. in het verleden een soort "possible future in the past". Maw: op een punt in het verleden was het mogelijk, dat een bepaald iets in de toekomst zou gebeuren. Maar let wel! Deze "verleden toekomst" is
op het moment van spreken geen toekomst meer. Sterker: dat toekomstige tijdstip waaraan in het verleden werd gerefereerd, is, op het moment van spreken (het heden) reeds voorbij. Kénnelijk is dan hetgeen in het verleden
mogelijke toekomst was, toch geen bewaarheid geworden. Immers, als, bij "vocaret", "vocat" wél bewaarheid was geworden, dan zouden we wel gewoon "vocat" zeggen, en geen "vocaret". Daarom betekent, in conditionele zinnen, bv. "vocaret" dat "vocat" thans NIET aan de orde is.
"vocaverit" -> idem als "vocet" (=het kan zo zijn, dat hij zal hebben geroepen -> hetgeen de waarheid van "vocat" impliceert)
"vocavisset" (zeldzaam)-> idem als vocaret. Maar, in conditionele bijzinnen, waar hij niet zeldzaam is, dient hij strikt onderscheiden te worden van "vocaret". "vocaret" drukt irrealiteit in het heden uit (hij zou roepen, als...), "vocavisset" irrealiteit in het verleden (hij had geroepen, als...).
-opt.: idem als pot., maar met het verschil, dat thans niet op de mogelijkheid van het predicaat gedoeld wordt, maar op de gewenstheid. dus:
"vocet" -> hij moet roepen (=het moet zo zijn, dat hij zal roepen).
"vocaret" -> hij moest roepen (=het moest zo zijn, dat hij zou roepen). Deze vorm impliceert, dat de hij niet heeft gedaan wat hij moest doen. Immers, als de hij in het verleden een plicht had iets te bewerkstelligen (vocat), dan zou hij, op het moment van spreken, die plicht reeds vervuld dienen te hebben. Doch als hij deze vervuld had, zouden wij niet de moeite nemen te praten over wat de hij wel niet had moeten doen. Overigens gaat het hier niet om een logische implicatie.
b.: wel, ik zie dat ik inmiddels toch wat meer getypt heb dan voorzien, terwijl juist dit onderdeel het uitgebreidst is.
Doch, me dunkt dat je, met bovenstaande, de weg zelf wel kunt vinden. Immers, het gebruik van de coni. in bijzinnen, verschilt niet wezenlijk van dat in hoofdzinnen. Doch je moet met twee zaken rekening houden: de consecutio temporum (zie je grammaticaboekje), en de coni. die, in de indirecte rede, enkel dient om aan te geven dat het predicaat niet gezegd wordt door de schrijver, doch dat hij deze uit andermans mond citeert (alsdan is dus de coni. noch pot., noch opt., maar een representatie van, eigenlijk, de indic.) Van dat laatste een voorbeeld:
Directe Rede: lego libros quia eos amo.
Indirecte Rede: dico me libros legere, quia eos
amem. (ik citeer mezelf, zogezegd).