Goed - ik ga het aandurven

Nee, wat ik graag wil weten: ik heb een tijd terug een zeer gevoelig stuk geschreven in mijn verhaal. De hoofdpersoon, Nikki, had vroeger een goede vriend. Zijn naam was Ramon. Hij heeft zelfmoord gepleegd en Nikki mist hem ontzettend.
Ik wil graag van jullie weten wat jullie van dit stuk vinden. Kritieken zijn (weer

) welkom, maar graag met goede argumentatie. Bedankt!
--Het stuk--
Ze probeert zich te vermannen. Stijn omhelst haar. ‘Wat is er?’
‘Niks...' Nikki duwt Stijn zachtjes van zich af.
‘Oké, jij zegt het. Kom, laten we gaan.’
Stijn trekt Nikki mee en Amy volgt hen. Ze gaan met de lift. Stijn duwt op de knop en ze wachten geduldig.
Nikki weet het nog precies: 3e verdieping, kamer 33. Een éénpersoonskamer met het raam aan de kant van de “tuin” van het ziekenhuis. Het bed stond aan het raam, zodat Ramon naar buiten kon kijken. Ineens raakt ze volledig in paniek. Ze kan het niet. Ze kan niet in het ziekenhuis blijven. Ze wordt gek, ze moet weg! Angstig drukt ze op een knop, zodat ze bij de volgende verdieping stoppen.
‘Hé, Nikki, wat doe je nou…’
De deuren gaan open en Nikki rent de lift uit. Ze wil niet meer in dit ziekenhuis zijn. Ze wil niet meer geconfronteerd worden met de gedachten aan Ramon. Waarom is hij overleden? Waarom? Hij was zo’n goed mens. Ze was nog nooit zo’n goed mens als Ramon tegen gekomen.
Nikki slikt een keer. Waar is ze, verdomme? Ze kent dit ziekenhuis niet.
De eerste keer in het ziekenhuis waar Ramon lag. ‘Weet U misschien waar Ramon Motie ligt?’
‘Natuurlijk, meisje.’
Ze werd meegetrokken door een zuster met blonde haren. ‘Ramon, bezoek voor je.’
Ramon had opgekeken. Zijn gezicht bleef uitdrukkingsloos. ‘Ramon?’
Ze had hem aangekeken. Zijn ogen waren leeg. ‘Nooit meer’, fluisterde hij. ‘Nooit meer…’
‘Wat?’ Had ze gevraagd. ‘Wat nooit meer?’
‘Verdomme Nikki! Ik zal nooit meer kunnen lopen! Begrijp je dat? Altijd zal ik in een rolstoel zitten! Nooit meer kunnen wij samen wandelen. Nooit meer met de leeuwen, nooit meer met mijn vuur! Ik ben verlamd, voor altijd gehandicapt!’
Hij had zitten schreeuwen. De rust in de kamer werd verstoord. Huilend had hij haar aangekeken. Zijn ogen waren vol verdriet. Nikki wist niet wat ze moest zeggen. Ze was op hem afgelopen en had hem gekust. ‘Wat klote, Ramon, wat verschrikkelijk klote…’
‘Jouw vader’, had hij bitter gezegd. ‘Wat haat ik jouw vader.’
En zij haatte hem ook. Vanuit het diepste van haar hart. Ze zou het hem nooit vergeven. Nooit!
‘Voel je niet schuldig’, fluisterde hij. ‘Jij kunt er niets aan doen.’
‘Ik haat hem’, had ze gezegd. ‘Ik haat hem, Ramon, ik haat hem zo. Was ik maar degene die hij had aangereden.’
‘Dat moet je niet zeggen. Nooit.’
Ze kon het niet meer aan en was opgestaan en weggelopen. Vanaf die dag had hij gezwegen, bijna geen woord meer gezegd. Ook niet tegen haar. Hoe ze ook probeerde hem aan het spreken te krijgen, zijn gezicht bleef uitdrukkingsloos. Ze hadden niet geweten hoe ze hem moesten opvrolijken. De circusartiesten hadden dag en nacht aan zijn bed gezeten. Nikki had niet geweten wat ze moest doen. Haar ouders hadden haar verboden bij hem langs te gaan, maar ze kon haar beste vriend toch niet in de steek laten? Daarom probeerde ze zo vaak mogelijk van huis te ontsnappen. Haar vrienden bij het circus zeiden dat ze dat niet moest doen. Ze ving meer klappen dan ze ooit had gehad. Iedere dag kwam ze steeds meer afgeslagen langs. Haar gezicht was bijna ontoonbaar geworden. Op een gegeven moment had Ramon gevraagd of het weer haar vader was. Snikkend had ze geknikt. Hij zei iets! Hij zei iets, tegen haar! Hij had haar hand gepakt en hem gekust. ‘Wees niet verdrietig’, zei hij. ‘Ik zal altijd van je houden.’
De volgende dag was hij er niet meer. Later besefte ze pas wat voor een betekenis die woorden hadden.
--einde stuk--