Droogstoffel.
Vandaag lijkt de wereld te zweven.
Alles is wazig, kleuren vermengen zich tot felle gedrochten en alles draait. Midden in deze chaos zie ik nog net een gebocheld grijsharig individu zitten dat voorovergebogen zijn tekstje afratelt.
Uit de verte hoor ik plots ‘en dat, beste leerlingen, noemt hij schoenmaat grond.’
Enkel de laatste woorden lijken tot me doorgedrongen te zijn. Schoenmaat grond.
‘Schoenmaat grond?’, vraag ik me af.
‘Van Amstelveen, nu opschrijven, en met inktpen’, murmelt de neuzige stem vooraan.
‘SCHOENMAAT GROND?’, vraag ik me af.
Plots lijkt alles als een orkaan binnenin me te koken. Kleuren flitsen, klokken beieren, oorlogstrommen roffelen, hees gelach en krankzinnige kreten worden afgewisseld door kriepende inktvaten en mekkerende veulens.
‘Nu barst ik uit’, mompel ik nog even.
‘Wat?’, vraagt de stoffige stem vooraan.
‘SCHOENMAAT GROND!’, krijs ik terug.
‘SCHOENMAAT GROND, SCHOENMAAT GROND, SCHOENMAAT GROND, SCHOENMAAT GROND!’
Ik werp mijn bank naar voren, tegen de lessenaar waarachter de als jong wild opgeschrikte leraar zich probeert te verbergen. Krijsend loop ik op hem toe, SCHOENMAAT GROND, en hij zal het geweten hebben!
Met een hupsje springt hij recht en stoot hij een klagend gejeremieer uit, de paniek flitst in zijn ogen terwijl hij weghuppelt. Ik spurt achter hem aan en brul ‘SCHOENMAAT GROND’ in zijn oor. Wenend laat ik hem achter in de klas en even later sta ik aan de prefectuur van de school, die me de toegang tot de buitenwereld ontneemt. Schoenmaat grond mompel ik.
Ik neem een stoel, en sla hem zo hard tegen de houten wand dat hij kreunend meegeeft. Tientallen keren sla ik ertegen tot mijn armen tintelen en de muur herschapen is in een hoop kapotgebroken planken. Een colonne van twee leerkrachten, de moddervette prefect en de nóg vettere directeur naderen me. Ik lach ze glunderend toe, terwijl ik bewonderend mijn werk aanschouw. Schoenmaat grond, fluister ik hen toe, waarop ze hysterisch krijsend de gang uitlopen.
Frisse winterwind waait me toe terwijl ik door de stad loop. ‘Kijk daar een schoenwinkel,’ lispelt een tot de pinken toe geschminkt pubermeisje terwijl ze zich rinkelend en luid pratend met haar al even overdadig opgemaakte vriendin naar de schoenwinkel begeeft. Ik volg hen.
In de winkel gekomen vraagt een man, in roze vest met paarse knopen, ‘wats zal het zijn meissjess?’ waarop de trendy girls giechelend antwoorden: ‘Wij zoeken schoentsjeuhhs’ Vol begrip staren de drie elkaar een ogenblik aan.
‘Voor schoentsjeuhs bent u op het juiste adresje gekomen,’ giechelt de man, ‘Wat is uw schoenmaatsjeuh?’
‘Schoenmaatsjeuh?’ Denk ik in mezelf.
‘Schoenmaat…Schoenmaat grond!’ en even later kolkt de wereld weer voor mijn ogen.
Met gierende ademstoten neem ik de meest rinkelende van de twee pubermeisjes vast aan haar haren en laat ze in cirkeltjes rond me lopen. De schoenverkoper -die intussen samen met het andere meisje luid gillend een schuilplaats is gaan zoeken- grijp ik even later bij zijn nek en ik wurg hem half terwijl ik in zijn oor krijs ‘Schoenmaat grond?’.
Terwijl de verkoper jammerend paars wordt zie ik het andere meisje rinkelend naar de lege schoendozen lopen die ze even later dreigend opheft. ‘Kom hier schurkjeuh en ik sla je verrot!’ zegt ze trillend, terwijl ze, gewapend met een kartonnen schoendoos, me met een dierlijke woede aankijkt.
‘Ok, hier kom ik,’ mompel ik terwijl ik mijn twee miepende prooien loslaat.
Ze haalt flitsend uit met haar schoendoos en slaat me recht in mijn gezicht. Ik zak als een slappe pudding in elkaar en mompel nog snel ‘schoenmaat gro…’. Het meest rinkelende van de twee meisjes komt vol enthousiasme op het ander meisje toegelopen en krijst ‘Ssooo goed gedaan, hihihi’ in haar linkeroor. Net op hetzelfde moment spring ik weer recht en brul ik ‘Grapje! Schoenmaat grond!’ En ik grijp hen allebei weer vast. De schoenverkoper staat ondertussen zijn nagels te vijlen en mompelt bezorgd ‘Allez, mijn nagels zíen er gewoon niet uit!’
Plots merk ik dat ik het beu ben en ik stap de schoenwinkel uit, de twee van armbanden rinkelende wichtjes en de roosgeklede schoenverkoper met een laatste grauw achterlatend.
Ik vervolg mijn weg richting kathedraal. Een horde japanners staat geboeid te luisteren naar een stadsgids. ‘Onder deze grond heeft men in 1987 twee Romeinse ruďnes teruggevonden…’
‘Grond? Schoenmaat grond!’ denk ik bij mezelf.
Opnieuw draait de wereld, blaffen katten, zingen olifanten en krijsen kale zangeressen hun stem uit het lijf. Ik loop op de gids toe en vraag hem beleefd: ‘Grond, schoenmaat grond?’ In zijn ontstelde blik lees ik een antwoord af. Ik stap op hem toe met gestrekte armen, klaar om hem stevig te wurgen wanneer ik plots uiteenspat. Op de grond.
Schoenmaat grond.
Deels waargebeurd...