|
Gisteren kwam ik de eerste paar alinea's tegen van één van mijn vele Albaster Gnumann-verhalen. Ik vond het zelf zo tof, dat ik besloot het af te maken. Als ik ooit een pseudoniem ga gebruiken, doe ik Albaster Gnumann.
- - -
De vinger van Albaster Gnumann bungelde nog maar enkele millimeters boven de krik van de deur. Het was nu slechts een kwestie van de hand laten vallen en daarna zelf naar binnen vallen om op zijn werk aan te komen. Dan begon de ellende natuurlijk pas echt.
Albaster was de slechtste journalist aller tijden. Zelf wist hij dit natuurlijk niet en soms dacht hij dat best goed was. Het feit dat hij nog nooit ook maar één artikel in de krant had gekregen, deerde hem niet. Hij had pas nog een razend interessant artikel geschreven over hoe hij ontdekte dat een keukenschaar even goed was voor het knippen van zijn teennagels dan de normale nagelknipper, maar de Boris van de redactie had het afgewezen. Niemand was geïnteresseerd in de teennagels van Gnumann en nu hij erover nadacht besefte Albaster dat hij er zelf ook niet in geïnteresseerd was. Vingernagels waren veel meer zijn ding.
Hij keek naar de deur en aaide over zijn gezicht. Hij was alweer vergeten deze week zich te scheren en het was al donderdag. Naar, maar wel goed voor het imago. Hij zette zijn koffer neer, maakte hem open en pakte er een bos pennen uit. Pennen waren de sleutel tot het succes. Hij stak een pen in zijn borstzak, één in zijn broekzak en één achter zijn oor. Hij bekeek zich in de ruit en glimlachte. Hij stak nog twee pennen in zijn kontzak, één in zijn mond, twijfelde erover om er één in zijn oor te doen, maar besloot er toch maar twee in zijn gestroomlijnde neusholten te steken. Hij keek nogmaals in de spiegel en vond dat hij er seksy uitzag. Vol zelfvertrouwen stapte hij het kantoor binnen.
Albaster Gnumann had niet veel verstand van de computer waarmee hij moest werken. De eerste weken had hij vol goede moed geprobeerd programma's te starten en daarin tekst te verwerken, maar die tijd was al snel voorbij. Een poos had Albaster met pennen in zijn neus naar het scherm gekeken, totdat hij in één van zijn overwegend lege bureauladen een blok met gele plakpapiertjes vond. Hij plakte zijn scherm ermee vol en besloot daarop tekst te verwerken. Zo had hij het teennagelartikel ook geschreven.
Wanneer hij klaar was, haalde hij alle velletjes eraf, verwarde de volgorde ervan hopeloos en leverde de plakkerige bal met in elkaar geprakte, gele papiertjes in bij de redactie.
De redactie werd meestal bemand door Boris Jeltsin die weigerde toe te geven dat hij de president van Rusland was geweest. Alle aantijgingen van Albaster ten spijt, bleef de man volhouden Kees te heten en sportredacteur te zijn. Wanneer Albaster hem vertelde dat de krant helemaal geen sport deed, kreeg hij slechts het antwoord dat dat ook de reden was waarom hij, Boris, altijd de plakkerige proppen in ontvangst nam en weg flikkerde.
Albaster liep met zijn neus in de lucht langs Boris, de computerruimte in. Hij nam plaats achter een vrijstaande computer en keek voor zich uit. Overal klonk het getik en geklik van de andere journalisten en redacteuren. Albaster schoof de lade open om te zien of er nog gele plakpapiertjes waren, maar tot zijn grote schrik vond hij niets. Wat nu te doen? Even dacht Albast er aan om naar de winkel te gaan en nieuwe plakpapiertjes te kopen, maar direct kwam zijn gevoel van rechtvaardigheid in opstand. Zijn bureau verlaten tijdens de werktijd was in strijd met zijn strikte arbeidsethos. Bovendien twijfelde Albaster of gele plakpapiertjes aftrekbaar waren.
Om toch aan het werk te blijven of althans die illusie te wekken, besloot Albaster maar wat te klikken en te tikken dat het hem een lieve lust leek. Hij keek al rammelend op de knoppen om zich heen en zag één van zijn collega’s tegenover hem zitten. Het was iemand die zich Aad liet noemen, maar gezien het duistere, rode verleden van Boris, vermoedde Albaster dat ook deze werknemer enige banden had met de voormalige KGB. Hij leek zijn artikelen altijd in een onkraakbare code te schrijven waardoor ze altijd over duiven leken te gaan. Opmerkelijk, vond Albaster, aangezien de krant niet aan sport deed. Ook wanneer Aad normaal tegen iemand sprak, kwamen duiven er altijd aan te pas.
De KGB-duivenman keek op van zijn scherm en zag Albaster zitten. Hij gebaarde naar zijn neus en vervolgens naar een pen op zijn bureau. Albaster keek hem leeg aan. Aad gebaarde nog wilder, bleef even stil zitten, haalde zijn schouders op en ging verder met het tikken van geheime duivencode. Albaster keek ook terug naar zijn scherm en was tevreden. De pennen in zijn neus hadden indruk gemaakt. Het was altijd fijn om te weten dat je extra punten kon scoren in deze wereld simpelweg door het slim en seksy uit te zien, dacht Albaster. Vrolijk ramde hij verder op de plank met knoppen die voor hem lag.
Na ongeveer een half uur toegewijd tikken en klikken zonder ook maar één van zijn commando’s te begrijpen, knipperde het licht in de ruimte kort, gevolgd door het geluid van machines die stilvielen. Aad keek op van zijn scherm en schold. “Verdomme, het netwerk is uitgevallen. En net nu ik bijna een artikel over de duivenwedstrijd in Spanje voor volgende week af had.” Hij keek naar Albaster.
“Ja”, antwoordde deze met een nasale klank. “Daar was ik ook net mee bezig.”
“Wat?” Aad sprong op van zijn bureau. “Was jij bezig met een voorbeschouwing op die wedstrijd? Dat geloof ik niet!”
“Nee, echt”, hield Albaster vol.
“Ok… vertel me dan maar eens welke duif de grootste kanshebber is.”
“Witte veder!”, flapte Albaster eruit. Een pen viel uit zijn neusgat.
Aad keek hem verstoord aan, gromde wat en vertrok.
Niet lang daarna moest Albaster voor de directeur van de krant verschijnen. Hoewel deze man geen directe banden met de voormalige Sovjet-Unie leek te hebben, besloot Albaster het zekere voor het onzekere te nemen. Hij trok het rode shirt aan dat hij altijd bij zich had voor noodgevallen zoals deze, en liep de trap op naar het kantoor van de baas. Zijn hand bungelde nog maar enkele millimeters boven de krik van de deur. Hij twijfelde. Hij pakte een pen uit zijn kontzak en stak die in zijn open neusgat. Albaster klopte op de deur en hoorde een stem.
“Binnen!”
Moedig stapte Albaster het bijna vergulde kantoor binnen en even was hij verblind door de pure schoonheid ervan. Hij had geen flauw idee hoe succesvol deze krant was, of wat de naam ervan was, maar dat de top in zulke weelde zou leven had hij niet durven denken. Gouden kroonluchters wierpen hun kaarslicht over eikenhouten bureaus, terwijl in een hoek van de kamer een bubbelbad stond met drie dames in bikini erin. De baas schreef iets op een vel papier en keek toen op naar Albaster.
“Gnumann, ik…”, de baas zag de pennen uit alle lichaamsopeningen steken, “Mijn God! Wat hebben ze met je gedaan, jongen?”
Albaster keek om zich heen. Had hij soms een vlek op zijn shirt of bloedde hij zonder het te weten? Hij stofte zijn shirt af met zijn handen en antwoordde. “Het netwerk was uitgevallen.”
“Hm,…” zei de baas die zijn ogen niet af kon houden van Albasters schrijfmateriaal. Hij leek zijn werknemer van top tot teen op te nemen en kwam tot een besluit.
“Die verdomde kapitalistische zwijnen deinzen nergens meer voor terug! Je zou denken dat ze ons op het spoor zijn.”
“Ik…”, zei Albaster. Hij keek naar de vrouwen in bikini. Zo had hij ze nog nooit gezien.
“Albaster, we moeten praten. Van al onze geheime agenten heb jij altijd de meest onnozele indruk weten te wekken, wat ik zeer waardeer. Niemand zou achter jou een spion van het machtige moederland zoeken.” Albaster knikte. Hij had het zelf ook nooit achter zich gezocht. Hij bezat zoveel kwaliteiten waar hij niets van wist.
“Maar”, ging de baas verder, “jouw rapporten schijnen hoge ogen te gooien in Moskou. De KGB wil graag dat je voor hen komt werken. Ze denken dat dit werk je niet geheel de ruimte geeft om je te ontplooien. Waarschijnlijk willen ze je diep achter de vijandelijke linies inzetten om informatie buit te maken en middels postduiven naar het hoofdkantoor te sturen.”
“Ik…”, begon Albaster weer, maar hij werd onderbroken.
“Dit betekent natuurlijk dat wij je helaas moeten gaan. Ik doe het niet graag, Gnumann, maar ook ik heb weer mijn bazen. Hier, neem dit. Het is een ticket voor een vlucht naar Moskou. Vanmiddag vertrek je. Hier, neem dit ook. Het is een klein aandenken van ons allemaal. We hopen dat je niet zult vergeten waar je je glorieuze carrière voor het machtige Rusland begonnen bent.”
Albaster nam de enveloppe en het pakje aan. Onhandig maakte hij het open. Er zat een plastieken schijf in met ‘Tetris’ erop geschreven. De R stond in karakteristiek spiegelbeeld.
“Ik…”, zei Albaster opnieuw.
“Tut tut, geen emotionele toespraken. Kom mee naar beneden, anders mis je je vlucht.”
Albaster stapte in de taxi en keek nog eenmaal om naar alle mensen die voor de deur van het gebouw stonden. Hij trok de pennen uit zijn neus en haalde diep adem. Aad, Boris, de baas en alle andere werknemers waarvan Albaster het altijd al had gedacht, stonden hem vrolijk uit te zwaaien. Eén van hen had een hamer en sikkel van karton gemaakt en maaide er vreugdevol mee door de lucht. Albaster voelde een eenzame traan over zijn wang rollen. Langzaam zette de taxi zich in beweging. “Voor het moederland”, zuchtte hij zacht, terwijl achter hem de feestvreugde losbarstte.
- - -
LUH-3417
|