Zeker kan dat éénvoudig. Ik zal een redelijk beknopte poging wagen.
Eerst een kleine theoretische beschouwing (A), daarna volgt de practische kant (B). Als A je verveelt, kun je 'm denk ik ook wel overslaan, maar voor een goed begrip lijkt ie me wel handig.
A.
Naamvallen (Duits: Kasus, uit 't Latijnse "casus", "val") hebben een syntactische (syn-taxis, uit het Grieks: "sun" (met) en "taxis" "volgorde", dus "samen plaatsen in een volgorde zodat zinnen ontstaan") functie. Ze hebben dus alleen een betekenis als eenheden
binnen een zin (want "ein Mann" en "einen Mann" betekenen opzichzelf hetzelfde, je kunt niet zeggen dat ze een andere betekenis hebben). Binnen die zin dienen ze in feite ertoe om aan te geven welke woorden op wat voor manier bij elkaar horen.
Naamvallen kunnen dat dus doen, maar zijn niet de enige methode om dat te doen. Een andere belangrijke, jou bekendere methode is de woordvolgorde. In talen als het Nederl., Engels en Frans wordt het bij elkaar horen van woorden (bijna) uitsluitend door een (gefixeerde) woordvolgorde aangegeven. Bv.:
1. "Deze kwade man bekijkt een bevallige vrouw"
Omdat de woordgroep "deze domme man" eerst komt, is in principe gegeven dat hij onderwerp is, en doordat dát gegeven is, én dat bij het werkwoord "bekijken" geldt dat het onderwerp de "bekijker" is, is dus ook gegeven wie wie bekijkt. Omkering van de woordgroepen levert het tegengestelde beeld op:
2. "Een bevallige vrouw bekijkt deze kwade man"
Elke taal maakt wel enigszins gebruik van woordvolgorde als syntactisch middel om begrijpelijke zinnen te bouwen, maar sommige talen hebben bovendien naamvallen om de taak van de woordvolgorde (deels) over te nemen. Het Latijn is daarvan een bijzonder geprononceerd voorbeeld. Voorbeeldzin 1 luidt in 't Latijn:
3. "Hic vir iratus formosam mulierem spectat" (hic= deze/vir=man/iratus/kwaad/formosam/bevallig/mulierem=vrouw/spectat=bekijkt)
Zin 2 zou luiden:
4. "Formosa mulier hunc virum iratum spectat"
Zoals je ziet, veranderen de vormen van de woordgroepen. Deze vormverandering ipv de woordvolgrode geven aan wie onderwerp/lijdend voorwerp is, en dus wie wat doet. Aangezien dat zo is, dus doordat het Latijn een gedetailleerd naamvalssysteem heeft, leunt de zinsbouw véél minder zwaar op de woordvolgorde. Zin 3 zou je zonder probleem kunnen schrijven als:
3'. "Formosam hic vir spectat mulierem iratus"
(hoewel dat eerder in gedichten dan in prosa gebeurt).
In het Duits werkt dat nu net zo, alleen heeft het Duits een minder geprononceerd naamvallensysteem (daarom koos ik het Latijn als voorbeeld), waardoor de woordvolgorde weer van groter belang, en dus strikter geregeld is. Niettemin kan het Duits, omwille van de nadruk bv., zin 2 als volgt weergeven:
5. Diesen zornigen Mann sieht sich eine anmütige Frau an
Hoewel ongebruikelijk, is deze zin niet dubbelzinnig, omdat de rol van de man als lijdend voorwerp en dús als degene die bekeken wordt door de naamval gemarkeerd is, zodat de woordvolgorde in dit opzicht niets verandert.
Daartoe dienen dus naamvallen. Duidelijk?
B.
In feite ontleedt het gebruik van naamvallen zich in twee deelvragen:
1.
welke naamval moet ik gebruiken
2.
welke vorm heeft die naamval dan
Vraag 1. is gewoon een kwestie van weten. Bepaalde werkwoorden nemen gewoon een eerste naamval met een derde naamval, bv. "helfen" ("der Mann hilft seinem Freund") waarbij gegeven is dat de eerste naamval de helper uitdrukt, de derde de geholpene. Zo heeft elk werkwoord bepaalde naamvallen "voorgeprogrammeerd", die je dus gewoon moet leren. Sommige werkwoord nemen bv. een bepaald voorzetsel + bepaalde naamval. Bv. "denken+ an (4)" -> "Der Mann denkt an seinen Freund", maar "arbeiten+an(3)" -> "Der Mann arbeitet an seinem neuen Roman". Er valt hier wel meer over te zeggen, maar dit kun je ook gewoon uit leerboekjes halen.
Vraag 2 is ook gewoon een kwestie van weten. Als je bv. eenmaal weet dat de naamwoordgroep (bv. "een zeer snelle computer") een tweede naamval moet hebben (bv. bij het werkwoord "bedürfen", nodig hebben, die een tweede naamval als "lijdend voorwerp" neemt, een eerste naamval als onderwerp), dan moet je vervolgens weten hoe die tweede naamval eruit ziet. Daarvoor moet je weer weten welk geslacht "de computer" heeft (mannelijk, dus eerste naamval is "der/ein Computer"). Weet je dat, dan moet je ook de standaardregel voor de vorming van de 2e naamval van mannelijk zelfst. naamwoorden weten, plus die van bijv. naamwoorden (snel -> schnell). Dat kun je opzoeken. De tweede naamval van "een zeer snelle computer" ziet eruit als "eines ganz schnellen Computers". Dus "deze man heeft een zeer snelle computer nodig" -> "Dieser Mann bedarf eines sehr schnellen Computers". In minder formeel Duits gebruik je "brauchen" ipv "bedürfen". "Brauchen" neemt (als bijna elke ww) ook een eerste naamval als onderwerp, dus "dieser Mann" blijft "dieser Mann", maar het lijdend voorwerp moet bij dit ww (gewoon omdat dat zo is) door de vierde naamval weergegeven worden. Dat weet je nu, dan moet je nu weten hoe die vierde naamval eruit ziet. Opzoeken, je vindt "einen sehr schnellen Computer", dus: "Dieser Mann braucht einen sehr schnellen Computer".
Merk op dat met name de vorm van bijvoeglijk naamwoorden afhangt van de vorm van het lidwoord of bezitt. vnw of aanwijzend vnw.
Bv.: bij een mannelijk zelfstandig naamwoord in de eerste naamval ziet het bijv. naamwoord eruit als stam+e na een bepaald lidwoord, of een aanwijzend voornaamwoord:
-> der/dieser klug
e Mann
Na een onbepaald lidwoord echter:
-> ein klug
er Mann
Ook dit is in de rijtjes in leerboekjes te vinden.