Advertentie | |
|
15-09-2009, 09:39 | |
Een bliksemschicht verlichtte de hemel.
Wat een vreselijke storm! Net nu ze over de open heide trokken, waar zij in de wijde omtrek het hoogste punt waren. Ze vingen alle wind, kregen de volle laag van de hagel die met geweld uit de hemel gesmeten werd, maar banger waren zij voor het naderende onweer, het verwoestende gebulder, de lichtflitsen - zij, als enige doel voor de bliksemschichten, die uit de wolken zouden komen scheuren en hun laatste hoop op een veilige oversteek met geweld zouden wegnemen. Daar, net over de volgende heuveltop, doemde een hutje op. Een herdershutje - niet groot, maar groot genoeg om de herder en zijn kudde in te laten schuilen. Opgelucht haalden ze adem: daar zouden ze veilig zijn! De mannen renden ernaartoe, alle voorzichtigheid vergetend. Wat deden gevaarlijke dieren er nu nog toe, waarom oppassen voor de snijdende wind, waarom vermoeiing uit de weg gaan, nu ze zo dichtbij de redding waren? Eindelijk kwamen ze aan bij het hutje. Er was geen kudde, maar het was niet verlaten. Een figuur knielde in het hutje, de ogen dankbaar ten hemel geslagen. Bagage lukraak uitgespreid om zich heen. De mannen juichten en gooiden ook hun tassen neer, ze knielden naast de figuur neer en sloegen eveneens hun ogen dankbaar ten hemel. Ze dankten de goden voor hun bescherming, voor hun barmhartigheid. Een bliksemschicht verlichtte de hemel. Ze vingen een flits op van de figuur, die met hen bad. De ogen verstijfd, de pupillen bedekt met een blauwwit vlies. De handen verkrampt in elkaar geslagen, het gezicht vertrokken in een grimas. In haar dankbaarheid en opluchting was de vrouw onvoorzichtig geweest. Zij was gestoken door een schorpioen of een gifslang, en gestorven terwijl zij haar dank aan de goden uitte, die haar hadden behoed voor het onweer en de kou. Nu baden de mannen uit wanhoop, uit verdriet, uit paniek, ze smeekten de goden hen te sparen. Een bliksemschicht verlichtte de hemel. Ze vingen de glinstering van een slangenhuid op, een lange strook die zich naar hen toebewoog. ___ Nieuwe titel: Sluiers |
21-09-2009, 17:14 | |
Sluiers
Ze paradeerden voorbij, hun speren rood van het bloed, schreeuwend in een onbekende taal. Brandende gebouwen, krijsende vrouwen, rennende kinderen. Bloed. De voorste van de groep blafte een ranzig bevel en streek over de rode pluim aan zijn speer, die ontbrak bij de wapens van zijn ondergeschikten. Twee van de moordenaars beantwoordden in hun gorgelende taal en renden een steeg in. Even later klonk er een afgrijselijk gegil. Ik keek om me heen, maar zag slechts vuur en bloed. Ook deze straat was in vlammen opgegaan, daar stond de geblakerde winkel van Jeff Moon, daarnaast de overblijfselen van die van zijn buurman, en daarnaast het huis van de ouwe Cronk, en het drinkhuis waar Tyron en zijn vrienden altijd lachten en brulden – tot ergernis van mevrouw Musis, haar huis was er trouwens ook niet meer -, en vervolgens de ooit prachtige tuin van de Yocks, en… Ik schrok me dood toen ik achter me een luid geritsel hoorde. Ik sprong overeind, klaar om weg te rennen tot ik zag dat het een gore zwarte rat was, knagend op het lichaam van Ron, barmhartige Ron, zoals ze hem altijd noemden. Hadden genoemd. Ik onderdrukte het kokhalzen maar het kwam toch, gepaard met een schor kreetje. Buiten schreeuwde iemand iets. Ik kende zijn taal niet. Ondanks dat mijn benen mij nauwelijks meer konden dragen rende ik, ik rende het zwartgeblakerde huis door, over de met as bedekte vloer, langs de vunzige rat die gewoon door bleef knagen. Ik had geen bewijs dat ze me hadden gezien, dat ze nu achter me aanzaten, maar ik rende toch door. Angst geeft vleugels. Ik arriveerde al snel bij de achteruitgang van het gebouw maar was zo bevlogen door de angst dat ik vergat te kijken of er zich in deze straat iemand bevond. In plaats daarvan rende ik door, de straat over. Alle huizen hier waren weg, gewoon weg, dus ik kon me nergens achter verschuilen. Ik sloeg rechtsaf. Aan de overkant van deze straat liep opnieuw een groep aanvallers, hun gezichten bedekt door de kenmerkende bloedrode sluiers. Ik wilde wegrennen, me verstoppen achter die boom daar verderop, of desnoods die verwoestte deurpost. Angst gaf misschien vleugels, maar nu stond ik stijf van de schrik. Eén van de mannen wees naar me en schreeuwde, de anderen draaiden zich om, waardoor hun sluiers zwierden. Ze namen niet de moeite om naar me toe te rennen, maar in plaats daarvan legde één van hen een pijl aan en schoot. Voor ik het wist had ik mezelf op de grond geworpen en was ik razendsnel als een slang weggekropen. Of had ik dat zelf wel gedaan? Een paar handen greep me beet en trok me mee. Ik worstelde tegen maar de greep van deze onbekende aanvaller was te sterk. Ik kreeg pas weer besef van tijd en plaats toen ik tegen een muur aan zat in waarschijnlijk het enige huis dat overeind was gebleven in het hele dorp. Wat was dit? Was ik meegevoerd naar de rustplaats van onze aanvallers? Gingen ze me ondervragen? Ik had nog nooit gehoord dat deze aanvallers mensen ondervroegen, een snelle dood vonden zij toepasselijker. Plotseling verscheen er een gedaante in de kamer. De schrik sloeg me opnieuw om het hart maar die maakte snel plaats voor een blij gevoel. Mijn redder was Mirk, de vriendelijkste dorpeling die er was. Hij groette me vriendelijk en vroeg hoe het met me ging met het grappige accent waar hij altijd mee geplaagd werd. Ik vertelde dat ik niks had en bedankte hem voor zijn redding. Hij knikte, friemelend met een rood lapje. Ik vroeg of hij zeker wist of het hier veilig was. Volgens hem wel. Ik vroeg hem waar hij dat rode lapje vandaan had. ‘Om het bloed te stelpen. Bloed op een rode lap valt niet op.’ Om de één of andere reden viel zijn accent vandaag heel erg op. Midden in een vraag werd ik plotseling onderbroken door een schreeuw van buiten. Mijn blik schoot naar Mirk zoals dat altijd gaat als je samen iets bedreigends hoort. De verwachtte schrik was op zijn gezicht niet aanwezig. Hij keek kil, doods. Zo had ik Mirk nog nooit gezien. Zo had niemand Mirk ooit gezien. Hij bracht het rode lapje omhoog naar zijn gezicht, en mompelde dat er niks te vrezen was. De adem stokte in mijn keel toen ik opeens zijn accent herkende. De verrader trok een lang mes en sprong gesluierd op mij af. Het was voorbij. ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ De volgende: Groot. |
29-09-2009, 12:13 | ||
Ik heb dit even snel geschreven, dus mijn excuses voor schoonheidsfoutjes.
Citaat:
(Ik zou het persoonlijk wel grappig vinden als er verder geschreven wordt op deze scene, maar kijk maar of je er iets mee kan.)
__________________
Altijd nuchter
|
31-10-2009, 18:05 | |
Dit topic mag niet doodbloeden.
Waar mijn moeder is De dood komt als een sneltrein op je af. Bij mij was het een auto op een druk kruispunt, maar ik kom in de buurt. Zouden gestorvenen in het hiernamaals elkaar vertellen hoe ze stierven? Zouden zij die in de oorlog waren gestorven groot aanzien krijgen; zouden zelfmoordenaars gepest worden? Daar kom ik allemaal nog achter. De tunnel, ja, hij bestaat echt, de tunnel met een licht aan het eind. Je hoort het altijd in bijna-dood-ervaring-verhalen en dan is het best bijzonder om dat zelf te zien. Ik loop op het licht af. Ik zie geen schaduw op de vloer en hoor niet mijn voetstappen, noch mijn adem. Gek eigenlijk, het licht is ontzettend fel, maar de tunnel wordt er niet door verlicht. Als blijkt dat ik toch niet dood ben , dan schrijf ik dat op in mijn eigen bijna-dood-ervaring-verhaal. Dan gaan andere mensen daar op letten als ze in de tunnel komen. Het licht lijkt dichterbij dan het is, maar het is nog een heel eind lopen. Ook raar eigenlijk, als je in de tunnel bent denk je niet aan de wereld waar je net vandaan komt, of aan de mensen die daarin wonen, maar je denkt aan het leed dat je hebt als dode wanneer je een lange tunnel moet doorlopen. Ik ben toch al dood? Wat nou eeuwige rust? Stomme tunnel. En op het moment dat je het licht nadert begint er toch wel iets te knagen. Kunnen die mensen wel zonder je? Mijn vader, die is nu helemaal alleen. Wacht, ik ben dood, ik ben zielig. Hij moet maar medelijden met mij hebben. Misschien zijn er helemaal geen aardige mensen in de hemel, en dan verveel ik me dood. Mijn vader vindt toch wel weer iemand. Trouwens, er is wel iemand in de hemel waarmee ik kan optrekken. Ze zal me wel missen, ik bedoel, ze was al die tijd alleen in de hemel en van de hele tijd borrelen op wolkjes word je ook geen gelukkig mens. Plotseling is het licht weer een kilometer verder. Ik overweeg te vloeken, maar dat lijkt me ongepast in de tunnel naar de hemel. Konden ze hier geen leuke schilderijtjes ophangen? Van god met zijn lange baard en engeltjes die er lachend omheen vliegen, net als posters van je bestemming in de tunnel naar je vliegtuig. Of ze laten hier een metro rijden, is dat niet wat? Vijfhonderd meter verder word je overladen met schuldgevoel. Shit, mijn vader. Je draait je om – geloof me, iedereen doet dat – maar je ziet dat er achter je helemaal geen tunnel is. Achter je is niks. Dat niks is de tunnel naar waar mijn vader is. Dat licht is de tunnel naar waar mijn moeder is. Dat is het moment dat de tranen komen, dat je je ongelukkig voelt, schuldig, je krijgt heimwee, je wordt misselijk. Kan ik mijn vader wel alleen laten? Hij heeft helemaal niemand meer. Eerst verloor hij mijn moeder, nu mij. Hopelijk kunnen we snel samen borrelen in de hemel, met zijn drieën, zoals het ooit was. Een aantal dingen duwen je als een stevige wind naar het einde van de tunnel: ongelukkigheid, het missen van zij die in de hemel zijn, het besef dat dit het einde is, nieuwsgierigheid. Ik ren naar het eind van de tunnel – sorry pa, maar ik wil mam ook wel weer eens zien - en dan bereik je het licht, ja, dit is het echte licht, dit is de poort naar het hiernamaals, naar waar mijn moeder is. Aan het eind van de tunnel sterf je pas echt. --------------------------------------------------------------- De volgende: Gras Laatst gewijzigd op 03-11-2009 om 10:59. |
06-11-2009, 14:32 | |
Verwijderd
|
Gras
"Ik gris. Jij grist. Hij grist. Gris jij? Wij grissen. Jullie grissen. Zij grissen. Ik gras..." "Fout, Amélie Leschats! Jij leert het ook nooit - wil je geen Nederlands leren? Ben je niet gemotiveerd genoeg?" "Jawel, meneer. Maar ik kan het gewoon niet! Ik kan het niet!" "Natuurlijk kan je het wel! De anderen kunnen het toch ook?" "Ik niet, meneer!" "Je moet! Opnieuw!" "Nee! Ik kan het niet, ik spreek geen Hollands, ik wil het niet spreken!" "Dom kind! Ga je maar melden, ik ben het zat. Hup, weg!" Huilend rende Amélie de klas uit. Ze had niet eens haar tas meegenomen. Want wie had er nou schoolboeken nodig in de wijde wereld? Misschien heeft ze eventjes getwijfeld toen ze het talenschooltje uitliep, maar niet zo lang - in ieder geval niet lang genoeg om het zich later te herinneren. Enfin, het komt erop neer dat ze vlug de school uitliep en heel diep ademhaalde. Dus dit is de wijde wereld. Orléans, is in feite ook een stukje van de wijde wereld, maar dat was bekende wijde wereld. Hoelang woonde ze hier nu al? Ze kon het zich niet eens herinneren. Uit Bosnië herinnerde ze zich vaag nog wat harde knallen en gegil en roze bloesems enzo, maar dat telde eigenlijk niet. Waarom die niet telden was niet duidelijk, maar Amélie was nooit duidelijk, dus dat gaf niet. Amélie ging op pad. Door het park, waar ze een boterham die ze had gevonden op de grond aan de eendjes voerde, langs de kathedraal, waar ze eventjes naar binnen liep om een kaarsje te branden zonder te betalen. "God, zrg voor mama", bad ze met haar handen vroom gevouwen. "Zorg er alstublieft voor dat ze veilig bij ome Aleksandar in U - t - r - ai - zj - t terechtkomt. En dat ze Misty niet vergeet. En dat ze me niet teveel mist..." Nu dat was afgerond, kon ze naar de Echte Wijde Wereld. Waar zou die zijn? Na vijf dagen van lopen viel Amélie uitgeput op het gras. Ze kon werkelijkwaar niet meer. Haar voeten bloedden, haar ribben staken uit, haar haren klitten vast met opgedroogd bloed tot een soort bizarre dreadlock, haar ogen waren ontstoken... Als dit de wijde wereld was, was ze liever thuis. "Maman", fluisterde ze. Niemand antwoordde. Waarom niet? Waar was iedereen? Waarom kriebelde het gras zo? "Mak, maman. Mak." Maar dat was geen mak, het was lievevrouwebedstro. Dat leek er niet eens op. Maar dat zag ze toch niet, want haar ogen waren helemaal opgezwollen. Amélie strekte haar handje uit naar de bloem - het onkruid - en plukte hem. "Mak, maman. Mak." Daar stierf Amélie Leschats, twaalf jaar oud, met in haar linkerhand wat lievevrouwebedstro en in haar andere hand lucht - lucht en een herinnering aan roze bloesems en rode klaprozen, een heel veld vol. |
Advertentie |
|
|
|
Soortgelijke topics | ||||
Forum | Topic | Reacties | Laatste bericht | |
Games |
civilization IV Verwijderd | 2 | 25-01-2009 15:43 | |
Films, TV & Radio |
Saw IV Crimson | 13 | 12-01-2008 21:20 | |
Games |
Myst IV en URU Meadow | 0 | 28-10-2004 18:18 | |
Games |
Star Empires IV Daevrem | 0 | 31-05-2004 02:36 | |
Films, TV & Radio |
Rambo IV??? Tiger_Wolf | 6 | 24-11-2001 18:55 |