|
Ik loop over straat en de zon schijnt in mijn gezicht. Ik heb het gevonden. Eindelijk. Eindelijk heb ik het gevonden. En het maakt niets uit.
Vandaag stond ik op, om zeven uur, net als elke andere dag. Ik stapte mijn bed uit en voelde me goed. Ik had een goede nachtrust gehad en mijn humeur vertelde me dat vandaag een mooie dag zou worden. Tevens vertelde de man van de radio dat.
Vandaag moest ik naar school. Vandaag had ik geen vervelende vakken of leraren, en geen toetsen. Vandaag wilde ik genieten van deze mooie dag.
Vandaag zou zij op school komen. Ik hoorde het gister van mijn mentor. Ze was al maanden niet meer op school geweest, een jaar al niet meer. En ik had haar ook al een jaar niet meer gezien. Zij was bijzonder, ik kon het altijd erg goed met haar vinden. Alsof ze écht begreep wat ik dacht en voelde. Ik vond het eng om haar weer te zien, omdat ze in die maanden vast veranderd was.
Ze was me vast nog niet vergeten. Al jaren kende ik haar, ze was een van mijn beste vrienden, maar een jaar geleden veranderde dat, plots. Ze stuurde me een brief. Ik ontving hem op een vrijdagmiddag, kwam net uit school en had zin in het weekend. Die zin werd verbroken door wat ze me schreef. Ik schrok, want had het niet aan zien komen. Ze wilde me niet meer kennen, nooit meer zien en zeker niet meer spreken. Het was over. Zomaar? Ze noemde geen reden, en ik stond verbijsterd naar haar handschrift te staren.
Ik belde haar op en vroeg wat haar briefje inhield. Wáárom was het over, ineens? Wat had ik verkeerd gedaan?
Ze legde neer. Nog nooit heeft de kiestoon van een telefoon me zo geïrriteerd.
Het zou wel bijdraaien, dacht ik eerst nog. Maar toen ik haar zaterdags tegenkwam in een café deed ze alsof ik een vreemde was. Ik ben naar huis gegaan, want ik kon het niet aan om zo genegeerd te worden. Ik was bang dat het mijn schuld was. Maar een reden kon ik niet vinden.
De maandag daarna kwam ik op school. Ik liep met lood in mijn schoenen het klaslokaal binnen, omdat ik haar weer zou zien. En ik wilde haar niet zien, omdat ze niets zei. Dat gaf me een ongemakkelijk gevoel. Ik liep naar binnen, maar ze was er nog niet. De les begon, en ze was er nog steeds niet. Ik was zo opgelucht, tot de leraar binnenkwam. Hij vertelde dat ze op de intensive care lag. Ze had geprobeerd
zichzelf weg te halen uit deze wereld. Weg, naar een voor haar betere wereld?
Ik moest huilen, ik voelde dat ik moest huilen dus liep ik het lokaal uit. Ik vreesde voor het ergste, dat het iets te maken zou hebben met haar brief. Ik ben gaan fietsen, zomaar, ergens heen. Nergens heen. Ik begon te piekeren en hielp mezelf alleen maar verder de diepte in. Ik wist niet meer wat ik doen moest.
’s Avonds heb ik naar haar ouders gebeld om te vragen hoe het met haar was. Haar moeder zei dat ze er wel weer bovenop kwam, lichamelijk. Maar ze zou nog veel hulp nodig moeten hebben om echt beter te worden. Ik kon haar wel bellen, ze gaf me het nummer in het ziekenhuis. Misschien kon ik eens langskomen. Haar moeder wist vast niets van onze verbroken vriendschap af.
Ik belde haar aarzelend op, maar zodra ze mijn naam hoorde gooide ze de hoorn weer op de haak. Ik probeerde het nog eens. En nu nam ze zelfs helemaal niet meer op.
Elke week belde ik haar, toen ze ontslagen was uit het ziekenhuis naar haar huis. Maar haar moeder zei me dat ze opgenomen was en ik haar niet kon bellen. Ze gaf me wel een adres, en ik schreef haar, elke week. Maar nooit heb ik een antwoord gekregen. Na een paar maanden ben ik ermee opgehouden, want ik geloofde niet meer dat ze me nog ooit zou terugschrijven.
Vandaag zie ik haar weer. Na maanden, na een jaar zal ik haar weer zien. Misschien krijg ik nu wel te horen waarom het zo gegaan is. Waarom ze me die brief schreef. En waarom ik een jaar heb moeten wachten om haar weer te zien.
Vandaag, deze mooie dag, die misschien toch niet zo mooi gaat worden als ik aanvoel. Ik moet vertrouwen op mijn gevoel, dan komt het goed. Vandaag krijg ik eindelijk antwoord op die vraag die al een jaar in mijn kop ronddwaalt. Die onbeantwoorde vraag.
Ik stap met lood in mijn schoenen het lokaal binnen. Ik ben bang om haar te zien, omdat het me een ongemakkelijk gevoel geeft. Ik ga zitten, en zie dat ze er nog niet is. De bel gaat en nog steeds is ze niet in het klaslokaal. Mijn leraar komt binnen, gaat zitten en wil beginnen met de les. Er wordt op de deur geklopt. Daar staat ze, in de deuropening. Ze ziet er anders uit, andere kleren, ander haar. Haar gezicht is ook veranderd. Ze ziet er bedroefd, serieus.
Ze gaat zitten, voorin, alleen. Ze draait zich om en kijkt me aan. Ik zie haar kijken, wil mijn hoofd wegdraaien maar doe het toch niet. Ik zie dat ze naar me lacht. Ze lacht.
Ze lacht naar me! Ik glimlach terug, en weet dat alles goed gaat komen.
De les is afgelopen. Ik heb geen idee waar mijn leraar over heeft verteld, want mijn gedachten waren ergens anders, bij haar. Ze heeft zich verder niet meer omgedraaid. Ze deed alsof ze aandachtig aan het luisteren was naar de wiskunde-uitleg, maar haar starende blik verraadde haar. Ik loop naar haar toe en kijk haar aan. Ik zie tranen over haar wangen lopen en voel de mijne ook stromen. Ze zegt sorry. Ze zegt dat het niet anders kon. Ik zeg dat het goed is. Het maakt niet meer uit. Een jaar heb ik moeten wachten op een antwoord, en na een jaar zie ik in dat het niet uitmaakt. Want wat wij hebben is nooit weggeweest. Ook al leek het zo. Ook al dacht ik zo. Zelfs zonder woorden begrijp ik haar. We begrijpen elkaar.
Vandaag stond ik op, met een gevoel dat goud waard is. Vanmorgen kon ik me dat nog niet beseffen, maar vandaag is bijzonder. Vandaag schijnt de zon.
|