|
Gekregen van de heemkundekring Amalia van Solms in Baarle-Nassau:
Een verschijning op de Grote Singelheide
Het is 10 mei in het jaar onzes heren 1612. Eenenveertig jaar lang duurde de oorlog tegen de Spanjaarden. Drie jaar geleden werd een bestand afgesloten tussen de oorlogvoerende partijen. Nu de vrede voorlopig is hersteld, worden de braakliggende akkers weer opgezaaid.
Hier op die grote Baarlese heide, tussen Ulicoten en Zondereigen, zit aan de rand van het Wit Ven de zeventienjarige Simon, zoon van Wouter Jan Olislaeger uit Ginhoven. Hij hoedt er zijn schapen en dat doet hij al meer dan tien jaar lang. Hij kent de heide als zijn broekzak. Tien jaar schapenhoeden heeft Simon gesterkt. Een bange jongen is hij niet. Toch voelt hij vandaag enige onrust. Zijn tocht voerde hem langs teveel plekjes waar het niet deugt. Neem nou al die vennen. Dampen stijgen eruit op. Ze borrelen zelfs van de gassen die omhoog komen uit de moerassige ondergrond. 's Nachts durft hij hier niet te komen. Dan hangen er lichtjes boven het water: dat zouden de zieltjes zijn van ongedoopte kinderen. En er sterven nogal wat kinderen voor ze gedoopt worden. Voor ons is het toch zo gemakkelijk om te beweren dat al die verhalen gewoon de schrik van onze voorouders tegenover het onbekende weerspiegelen. Je moet hier zelf geweest zijn voor je beseft hoe verschrikkelijk eng het kan zijn aan zo'n spookven.
Simon vertrok deze morgen met zijn kudde langs de Nieuwe Strumpt. Daar, op de splitsing van vijf wegen, kreeg hij voor het eerst dat rare voorgevoel. Hij weet het wel: die plek is behekst. De wegen die er samenkomen vormen geen kruis. Daar verzamelen zich de katten om te dansen. Kattendansen zijn heksenvergaderingen. Soms zie je daar paddestoelen in grote kringen bijeenstaan: op elke plaats waar de voet van een dansende heks de grond raakte, groeit er een giftige paddestoel. De vijfsprong aan de Strumpt deugt niet. Vaak zet het buurtschap op zo'n plaats een kruis of een veldkapel neer om de hekserij te weren. Hier gebeurde dat niet. Eigenlijk kan je er dan beter wegblijven. Simon echter had zijn voorzorgen genomen. In het voorbijgaan sloeg hij een kruisteken en prevelde "In Godsname". De mensen kennen nog wel meer middeltjes om de heksen te weren. Soms wordt er een boekweithalm onder de drempel van de voordeur gelegd. Vaak plant men een vlierstruik bij de waterput of schildert men een kalkkruis boven het vensterraam.
Rond de middag passeerde Simon Olislaeger het Klokven nabij de Heihoef. Ooit was dat ven een heilige bron voor de germanen. Allerlei toverij vindt er nog plaats. Er wordt beweerd dat temidden van het ven een grote klok begraven ligt. Eens werd die klok teruggevonden, maar toen men ze met man en macht eruit wilde trekken, brak het touw. Sindsdien is de klok dieper en dieper weggezonken. Maar met Kerstmis luidt ze telkens weer om de gelovigen naar de middernachtmis te lokken. Door de voortplanting van het geluid lijkt het ver verwijderde klokkengelui uit de diepte van het ven omhoog te komen. Het is alsof er in het water echt een klok wordt geluid. Van het Klokven trok Simon naar de Reuth. Daar kreeg hij opnieuw dat rare voorgevoel. Ook op de Reuth spookt het. Verschillende mensen zagen hier de brandende scheper. Dat is een herder die op de heide geld had gevonden dat toebehoorde aan een haastige ruiter. Hierover ondervraagd, ontkende hij echter onder zelfverwensing wat er was gebeurd: "ik mag branden als ik dit geld niet eerlijk heb verdiend". Voor straf dwaalt hij nog steeds brandend over de heide.
Een kwartiertje geleden arriveerde Simon met zijn kudde aan het Wit Ven. Voor de vierde keer krijgt hij kippevel. Neen, hij is er niet gerust in. Heel de dag al voelt hij zich zo raar. Bovendien moet hij vandaag net extra goed opletten. Gisteren nog heeft een grote wolf één van zijn schapen doodgebeten. Simon staat recht. Hij leunt op zijn vork en schouwt de kudde. Plots weerklinkt achter hem een stem. Simon schrikt zich een ongeluk als hij de sneeuwwitte en lichtgevende gedaante boven de heide ziet zweven. "Simon," galmt door de lucht, "Simon, zeg het volk dat het zich betere of al het koren zal wederom bederven..." Dan verdwijnt de schittering en half verblind leidt Simon zijn schapen naar de stal in Ginhoven. Zo erg is hij geschrokken, dat hij met niemand over het voorval durft spreken. Hij kruipt meteen in zijn bed maar gans de nacht doet hij geen oog dicht.
's Anderendaags vertrekt een bleke Simon Olislaeger met zijn schapen naar de heide. Hij loopt zuidwaarts, maar rond vier uur 's namiddags passeert de kudde opnieuw de plek waar Simon doodsangsten had doorstaan. Simon staat te bibberen op zijn benen en nogmaals wordt hij geconfronteerd met de krachtige stem van de heldere verschijning: "Simon! Simon, zeg het volk dat het zich betere of al het koren zal wederom bederven. Zorg ervoor dat de mensen meer bidden tot God, veel meer, minstens het dubbele van voorheen." De stem verstilt en in de oude boeken lezen we dat de jongen achterblijft "temidden van een groot licht dat allengskens verflauwde". Simon zet het op een lopen. Totaal overstuur bereikt hij Ginhoven waar hij iedereen op de hoogte brengt van wat er is gebeurd. De pastoor van Baarle wordt verwittigd. Hij gelooft de jongen en brengt de bisschop op de hoogte. Simon mag zijn verhaal persoonlijk in Antwerpen gaan vertellen. Het ganse dorp staat in rep en roer. Simon Olislaeger is van de ene dag op de andere een vedette geworden. Hij is een held, de redder van alle Baarlenaren die ijverig beginnen te bidden tot God. Lange tijd echter zal niemand nog de Grote Singelheide durven betreden: het deugt er niet...
Hekserij aan de Heesboom
Vroedvrouwen en onvruchtbare vrouwen werden vroeger dikwijls aanzien als heksen. In de 16de eeuw werd een ware heksenjacht ontketend. Die telde 40.000 slachtoffers, meestal vrouwen die levend werden verbrand. Niet zo lang geleden kwam ook in Baarle een heks door het vuur om het leven. Het gebeurde allemaal kort na de Eerste Wereldoorlog. Charel en Anneke leefden hier niet zo ver vandaan, aan de Heesboom om precies te zijn. Thuis woonden nog drie grote kinderen: Toon, Lieneke en Sjo. Toon was 26 jaar, Lieneke 25 en Sjo was er 18. Lieneke werd uitbesteed zoals ze dat noemden: ze ging dienen bij een rijke boerin aan de Oordeelsche Straat. Toon werkte daar ook, maar hij bleef er niet overnachten. Dagelijks reed hij er met de fiets naartoe. Dat was een flink eind ploeteren. Telkens reed hij dan voorbij het huis van de moeder van zijn bazin: Trezemoeike, een oud menske waarvan men beweerde dat ze een heks was. Toon twijfelde daar niet aan. Tot driemaal toe reed hij vlakbij haar huis met zijn fiets in een diepe sloot. Dat kon geen toeval meer zijn.
Lieneke was een harde werkster en de bazin was heel tevreden over haar. Op een dag veranderde dat. De moeder van de bazin, die heks, was op bezoek en ze gaf Lieneke een appel. "Lieneke", zei ze,"gij geeft alles aan de kinderen, maar deze appel moet ge zelf opeten." En toen is 't allemaal begonnen. Lieneke werd ziek, doodziek. Ze kon niet meer werken en lag thuis in bed. Op de slaapkamerraam achter 't huis kwam de heks dikwijls kloppen. Lieneke had dan nachtmerries en in haar slaap begon ze te vechten. Ze wou rechtop komen en iets zeggen, maar daarvoor was ze te zwak.
De geburen begonnen contacten met het gezin van Charel en Anneke te vermijden. Een jaar lang kwam er niemand meer op bezoek. Het wantrouwen van de buurt was groot: die van Charel en Anneke mochten niets aanraken of uitlenen, alsof de beheksing besmettelijk zou zijn. Zo stonden er in de tuin elk jaar bonen waarvan het zaad werd verkocht. Dat jaar waren er geen kopers. En toen Sjo tegen Palmenzondag een paar takken palm ging halen, wilden de mensen haar geld niet aannemen. Ten einde raad werd Lieske van de Grens geraadpleegd. Die wist wel raad tegen hekserij en wat meer was, zij had zoiets zelf al meegemaakt. Zij voorspelde dat er op een avond zou worden geklopt op de voordeur. Als dat gebeurde, mocht er niet worden opengedaan of geantwoord. Dan zou de beheksing verbroken worden.
Moeder Anneke en dochter Sjo waren alleen thuis toen er op een avond geklopt werd. Sjo deed direct teken: zwijgen. Opnieuw werd er geklopt. Iemand vroeg de weg naar Hoogstraten. Moeder stond recht om de deur te openen, maar Sjo hield haar uit alle macht tegen. Beiden werden doodsbang, maar er gebeurde verder niets. De beheksing echter was niet verbroken: de kracht van de heks was wellicht te groot. Ook een bezoek aan de paters van Bornem bracht geen redding. De ziekte verergerde zelfs. Lieneke hallucineerde: ze zag overal muizen rondlopen in huis en sloeg dan wild met de armen om zich heen. Op die momenten moest je haar flink vasthouden. Ze brulde het uit: de muizen die overal rondkropen moesten en zouden worden gevangen.
Tenslotte werd beslist in Ulicoten een noveen te doen. Negen dagen na elkaar ging Sjo een kaars aansteken en bidden in de kerk. Ze zat dan achteraan op haar vaste plaats: in die tijd werd er op jaarbasis een stoel gehuurd. Tijdens die noveen beleefde Sjo de schrik van haar leven. Er was die dag een begrafenis in de kerk. Naast Sjo kwam iemand zitten: het was Trezemoeike. Maar Sjo was ervan overtuigd dat niemand anders haar kon zien: het was een schijngedaante. Sjo dierf bijna niet bewegen. Stokstijf bleef ze zitten, tot de begrafenis voorbij was. Toen Sjo de kerk verliet, bleef de heks zitten. Ze keek om en grijnsde naar Sjo. "Ja, ja heks", dacht Sjo,"blijft gij maar zitten".
Toen de noveen was afgelopen, gebeurde er een echt wonder in het huis van Charel en Anneke. "Moeder", riep Lieneke,"Moeder, nou zie ik den Heiligen Bernardus." "Waar mèske?" "Daar, in de spiegel, hij lacht naar mij" zei ze en toen was ze ineens genezen. Lieneke kon al vlug weer werken. Een tijd later trouwde ze en verhuisde ze naar Antwerpen. Nu was het de gewoonte dat als iemand het ouderlijk huis verliet, de kafzak van het bed werd leeggemaakt en opgestookt. Groot was de verbazing toen bleek dat Lieneke sinds haar genezing geslapen had op een zak gevuld met gedroogde rozenblaadjes. Niemand wist hier iets van of kon er een zinnige verklaring voor geven.
Daarmee is er echter nog geen einde gekomen aan dit waargebeurde Baarlese heksenverhaal: één keer nog kreeg Lieneke een aanval van bezetenheid. Op een nacht scheurde ze in Antwerpen de lakens van het bed, zo erg ging ze tekeer. Wat bleek achteraf: in Baarle had Trezemoeike twee mutsaards hout in brand gestoken tegen 't huis in de Oordeelsche Straat. De brandweer was uitgerukt en kon het huis blussen. Voor het oude vrouwke echter kwam de redding te laat: zij kwam om in de vlammen. Zo werd de Baarlese beheksing definitief verbroken door het vuur, net zoals dat gebeurde ten tijde van de beruchte heksenjacht. Met dit verschil echter dat de Baarlese heks zelf een einde maakte aan haar pesterijen. 't Was zo geen slechte heks, Trezemoeike...
Jan van Vugt vertelt:
"Eén ding kunnen ze niet uit mijne kop gepraat krijgen: er bestaan heksen. Ik ging 's avonds eens buurten op Nijhoven. Sooi van Nanen, eigenlijk heette die Frans Olieslagers, was mijne kameraad. Hij kwam ook. Toen ik aan de hoek van de straat was, liep er heel de tijd al een zwarte kat voor mijn voeten. Ik was een krikkel manneke en ik schopte ze om ze kapot te krijgen. Maar dat was foute boel. In een mum van tijd zaten er wel twintig zwarte katten rond mij. Wat was ik blij dat Sooi nog moest komen, want toen die kwam stoven ze als de weerlicht uit mekaar. Sooi vroeg:"Wa mos da met die katten? Waar hadde die opgedaan?" Ik zei hem:"Jonge, jonge, wat zij ik blij dat gij nog most komen. Ik haj hier nooit mir weggerokt."
"Er waren nog meer aanwijzigingen dat er heksen bestonden. Er gebeurden de gekste dingen. Klein mannen werden 's nachts wakker omdat er een heks op de kamer was. En Janneke Broos ploegde op de Bollekes den akker om waarna die vol met eieren lag. De heks die daar in de bossen woonde toonde zo haar macht. Je kon haar dikwijls zien lopen, met een zwarte kat op haar schouder. Soms had ze een kraai bij, maar meestal een kat. Die kon ze omtoveren als ze wilde. Kej Franken heette die heks. Ze woonde op Meerles grondgebied in een lemen huisje met een strooien dak tot bijna op de grond. Ze liep krom en ze was altijd in het zwart gekleed. In 't bos sprokkelde ze wat hout en daarom mochten de kinderen niet in de bossen spelen omdat ze dan behekst konden worden. Je moet het meegemaakt hebben om het te geloven."
Peet Geerts geloofde niet in spoken (alleen bange mensen zien spoken), maar hij kende wel enkele verhalen. Iemand had 's avonds in de lichte maan een paard over een heg zien springen. Een ander had een zwevende witte gedaante gezien met gloeiende ogen. En op boerderij "De Handpaal" had het op een morgen gehekst: alle koeien stonden met de staart aan de stalgangen gebonden. Weer een ander vond een knoop in zijn zeis toen hij 's morgens op de akker kwam.
Laatst gewijzigd op 27-09-2004 om 11:26.
|