Ik had besloten om één slof aan te doen en één te kleine sportschoen. Daarmee zou ik in ieder geval mijn hond uitlaten en wie weet wel meer dan alleen dat. Mijn hond wist hoe laat het was en liep haastig, kwispelend naar me toe terwijl ik opstond om te vertrekken.
Voor mijn voordeur staande zag ik dat de straat vrijwel leeg was. Tenminste, als het om mensen gaat. Het was stil. Ik begon te lopen, naar rechts de straat door, ietwat wankelend door de slof en de te kleine sportschoen. Mijn hond wilde de andere kant uit maar ik trok hem vastbesloten mee en legde het beest onderhand uit waarom we toch echt deze kant op moesten.
"Hooggeachte Samuel", zo heette mijn hond toen nog,"deze kant moeten wij op omdat daar de sigarenwinkel ligt, begrijpt u wel?"
Mijn hond knikte. Hij had me al vaak genoeg zien roken.
Toen we weer thuis waren had ik het vreemde schoeisel uitgedaan. Het gaf me een onbehaaglijk gevoel. Ik had al veel mensen op straat zien loeren. Ze vonden het niet normaal en stootten daarom een negatieve energie naar mij uit. Ik werd nauwelijks geaccepteerd. Als ik langer buiten was gebleven, was de kans groot geweest dat ik met stenen bekogeld was.
Mijn hond lag te slapen. Hij leek dood.
Ik stak een sigaret op om de tijd de doden. Het vreemde duo (te weten de slof en de te kleine sportschoen) lag in de hoek van de kamer te rotten. Daar had ik ze kort geleden geïrriteerd neergesmeten. Het leek wel alsof ze expliciet naar mij aan het rotten waren. Terwijl ik een trek van mijn sigaret nam, schoot er een vlaag van ontroering door mijn borst, nek en neusholtes. Ik inhaleerde diep, al kijkend naar het schoeisel. Ik kon de tranen niet bedwingen. Het traan biggelde over mijn wangen. Ik voelde frustratie, woede en verdriet.
De slof bewoog even. De te kleine sportschoen zei: 'Jij bent te groot!'
Ik schreeuwde. Mijn nek knalde bijna uit elkaar. Mijn hoofd werd rood en het zweet brak me uit. En ik schreeuwde en schreeuwde. De tranen liepen in mijn open mond en verdampten gelijk om als rook de ruimte in te vliegen.
Er werd aan de deur gebeld. Ik deed open met mijn rooie kop. Het was de buurvrouw. Ze omhelsde me en brabbelde iets over dat ik een arm kind was en dat het allemaal goed zou komen. Ook zei ze dat ze hem ook heel erg miste. Maar ik voelde niets. Er was niks van hem over. Helemaal niks. Want wat heb je nou in godsnaam aan één slof en één te kleine sportschoen.
Laatst gewijzigd op 04-05-2005 om 14:02.
|