Alsjeblieft, Flosdraad's eerste post op het Letteren Forum. Ik ben benieuwd.
Een dagje naar Amsterdam
Een dagje naar Amsterdam. Een dagje naar Amsterdam met de trein. Een dagje met zijn tweeën naar Amsterdam met de trein. Amsterdam, een bekende metropool voor hem. Amsterdam, een supergrote wietplantage voor haar. Twee totaal verschillende mensen gaan samen zomaar ineens een dagje met de trein naar schijnbaar de zelfde plaats. De één is een man, de ander een vrouw. De één is overtuigt atheïst, de ander gelooft in God. De één is opgegroeid in de grote stad, de ander in een dorp. Grote verschillen. Geen problemen. Echt niet. Want vanaf het begin is het zogezegd ‘gezellig’. Het is wat onwennig. Wat vreemd. Dat wel.
Het is koud en vroeg. Op een oudere dame en wat vogels na is het perron leeg. De lucht is zo grijs als leisteen en lijkt niet te willen veranderen in het veel gunstigere blauw opaal. De wijk om het station heen kleurt hetzelfde als de lucht. Aan de ene kant van het spoor wordt een nieuw gebouw neergezet, ook deze heeft nu al de trieste kleur van de lucht, hoe kan het ook anders. De twee jonge mensen lopen wat verlegen naast elkaar het perron op. Er zijn geen bankjes in de buurt. Het is weer een onderwerp om over te praten. Ze besluiten, aangezien de trein nog lang niet komt, het perron te gaan verkennen. Ze vinden toch bankjes. Helemaal alleen zitten ze daar, een halve meter uit elkaar op een ijskoud ijzeren bankje. Zij zegt tegen hem dat ze het koud heeft. Hij beaamt het en zou haar eigenlijk wel willen verwarmen, hij doet het niet. Het gesprek gaat over de omgeving en het weer. Over de trein, er worden anekdotes verteld. Er word zelfs een beetje gelachen. De halve meter blijft. Ze hebben het over Amsterdam. Hij weet er veel van, zij niet en het maakt haar niet uit. Ze ziet wel.
Dan komt de trein. Vanuit het niets, precies op tijd. Ze stappen in. “Gaan we bovenin of onderin” wordt er gevraagd. Ze weten het niet en laten het lot beslissen. Bovenin. Ze hebben het over de treinverwarming. Zij hoopt dat hij bestaat, hij zegt dat hij dat ook hoopt, maar hij meent het niet. Dan de reis. Andere mensen vullen de trein. Er is weinig contact. Hij leest, zij leest. De weilanden scheren voorbij. Het karakteristieke kedeng kedeng klinkt boven de pratende coupe uit. Zij vraagt hoe ver het ongeveer is. Hij zegt dat ze er zo zijn. De eerste gebouwen doemen op. “Dat is Amsterdam” zegt hij. Zij knikt.
De trein remt af, en stopt uiteindelijk. Ze verlaten de trein. Onwennig opnieuw. Zij vraagt waar ze heen kunnen. Hij noemt de toeristische plaatsen op. Hij legt uit, zij luistert en reageert. Al lopend gaan ze langs de gouden eeuw en de rest van de geschiedenis. Zij wil graag een broek kopen, waar weet ze niet. Hij stelt voor wat winkels te bezoeken, daar krijgt hij spijt van. Winkel in, winkel uit. Gelukkig heeft hij een tijdschrift. Ze vind geen broek. “Dan maar kijken in het dorp” zegt ze. Hij onderdrukt een lach.
Die halve meter blijft. Het is druk in de Grote Stad. Toch blijft die halve meter. Maar niet lang meer. Zij grijpt één keer zijn hand, nou ja, zijn onderarm. Hij is verbaast en laat het tevreden toe. Het breekt het ijs een beetje. Ze struinen langs de grachten. Zij vraagt, hij vertelt. Hij vraagt, zij vertelt. De afstand wordt kleiner. Schouder aan schouder nu. Zij is kleiner dan hij. Het ziet er komisch uit merkt zij op. Hij bevestigt het, maar meent het niet.
Het wordt later. Ze moeten weer terug. Zij is moe, hij ook, maar hij laat het niet merken. De verschillen zijn groot maar de afstand wordt kleiner. Ze lopen terug. Terug naar het station. Tussen de mensenmassa door. De afstand wordt weer groter. Er wordt minder gevraagd. Eenmaal in het station hebben ze geen idee waar ze naar toe moeten. Een mevrouw van de trein vertelt het ze. Zij is kordaat, hij ook wel, maar niet met haar erbij. De trein komt nog niet. Nog maar even wat drinken dan. Zij wil betalen, hij ook, maar hij zegt het niet. Ze betalen apart. Richting perron, het is druk, erg druk. De trein komt, ze stappen in. “Gaan we bovenin of onderin” wordt er gevraagd. Opnieuw beslist het lot dat ze bovenin gaan.
De reis lijkt lang. Ze zitten tegenover elkaar. Het is weer stil.
Ze komen terug op het perron van vanochtend, het is opnieuw koud. Hij weet dat het afscheid nadert. Zij ook. Hij vraagt zichzelf van alles af. Het was gezellig… Zij stapt in de bus. Hij moet met de tram. Hij zwaait nog, zij niet. Amsterdam is geen Parijs.
|