Dit is een kort verhaal dat ik een tijdje terug heb geschreven. Het leek me leuk om eens te proberen uit het perspectief van een moeder te schrijven. Ik hoop dat het een beetje is gelukt.
Commentaar is heel erg welkom.

--
Mama,
Morgen schijnt de zon opnieuw,
de tijd gaat verder, jouw leven gaat door.
Mijn vleugels zijn eindelijk sterk genoeg,
deze wereld te kunnen verlaten.
Ik ben te moe,
om te blijven vechten;
laat me gaan.
Laat me rusten in jouw liefde.
De wereld vergaat niet zonder mij.
‘Ik houd van je,’ fluisterde ze.
‘Ik houd ook van jou,’ fluisterde ik, terwijl ik de tranen uit mijn gezicht veegde.
‘Mama, niet huilen. Ik ben te moe van dit gevecht, mijn lichaam huilt rode tranen. Laat me gaan,’ de stem van het kleine meisje klonk bijna smekend. Ze leek kleiner dan ooit tevoren in dat grote witte bed, maar wijzer dan ze zou moeten zijn, voor haar leeftijd. Met mijn vinger streek ik over haar wang.
‘Ik weet het, lieverd,’ antwoordde ik en probeerde een glimlach op mijn gezicht te krijgen.
Even glimlachte ze terug, ze pakte mijn hand vast en kneep nog eenmaal zachtjes. Toen sloot ze haar ogen.
Een onbeschrijfbare leegte vulde mijn hart. In het donker leek het alsof ik haar geest boven haar lichaam zag uitzweven. Ik zwaaide. Ze keek. Ze leek te kijken, met lege ogen, dwars door me heen. Een moment leek het alsof ze me herkende, alsof ze me hier naast haar lichaam zag zitten. Toen draaide ze zich om. Langzaam leek ze op te lossen in de diepte van mijn herinneringen. Mijn hand greep naar voor, het omsloot de kilte die achterbleef in de kleine kamer. ‘Laat me gaan,’ weergalmde het in mijn hoofd. En ik knikte, terwijl mijn hand weer naar beneden zakte. Ik stond op en ging weer zitten. Ik voelde hoe mijn hart bijna uit elkaar werd getrokken, toen ik naar het levensloze lichaam keek.
‘Míjn kleine meisje,’ leken mijn tranen te zeggen.
‘Hoe ik duizenden nachten heb overleefd en het verleden steeds opnieuw heb geleefd, zonder enig besef. Ik zag jou. Jij zag mij. We waren samen, tot de realiteit me weer naar beneden liet vallen. Ik mocht de trap nog niet beklimmen, het was te vroeg. Maar nu niet meer. Morgen zal ik bij je zijn. Dan zal ik mijn hart laten spreken, liefde voelen en me verstoppen in dat warme gevoel. Het masker vol zorgeloosheid zal dan langzaam breken; niet meer nodig zijn. Ik zal zonder zorgen mijn toekomst inzien, die ik niet meer heb. Misschien. Eén ding is in ieder geval zeker, morgen zullen onze handen samen de herinneringen strelen, die we dan eindelijk los kunnen laten. Zonder dat ze in dezelfde diepte zullen vallen, als waar ik me in heb bevonden.’
Mijn hand streelde de foto.
‘Morgen zullen we samen zijn, lieverd. Opnieuw.’