|
Dagen waarop de zon schijnt, zijn niet altijd even vrolijk. Vandaag is zo’n dag.
Mama voelde het al aankomen, het was aan de manier waarop ik mijn fiets neer had gegooid te zien; hij lag over de halve stoep verspreid. De dagen waarop ik mijn fiets woedend tegen de muur van ons huis smijt, zijn de dagen waarop mama op haar tenen door het huis sluipt, bang om mij tot last te zijn. Voor mij is ze altijd al te veel, maar ze beseft dat niet en denkt dat ik misschien wel even zou vergeten dat ze bestaat.
Als ik mijn kamer binnenkom, sluipt ook de chaos op zijn tenen door mijn oor, zo mijn hersens in. Dat is niet gek, mijn relatief grote kamer is bedolven onder het puin.
Ik ben niet in staat twee stappen te zetten zonder iets te verkreukelen, mezelf te bezeren of iets te breken. Mijn rommel is in verschillende hoogtes verdeeld. Onderop liggen de kleren, waarvan het meeste gewoon nog schoon is. Ik kan kleding niet netjes opvouwen, dus laat ik het maar op stoelen rondslingeren.
Een vriendin van me heeft me er eens op gewezen dat ondergoed écht niet op stoelen kan liggen, maar ik trek me er niet veel van aan.
De tweede laag zijn de frutsels. Grotendeels bestaande uit sieraden, punaises en kaarsjes. Ik heb veel punaises. De exemplaren onder mijn schoenzool zijn onderhand ook al niet meer op één hand te tellen. (en dan nog niet te spreken over de keren dat ik niet op schoenen liep.)
De bovenste laag is, helaas, bestemd voor alles wat met school te maken heeft; stencils, boeken, lesroosters en meer van dat soort troep. Een ongebruikte agenda, pennen en spiekbriefjes zorgen voor de ‘finishing touch’. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de boeken die ik wel eens in mijn vrije tijd durf te lezen.
Ik houd mijn tas letterlijk op zijn kop, en schud alle boeken, geleende pennen en koekkruimels uit op het tapijt. Daarna gooi ik mijn tas uit het raam, die toevallig neerstrijkt op het hoofd van een kale voorbijganger. Dat werd echt tijd, bedenk ik me nu, dat ik eindelijk eens van die bloedlelijke tas af was. Ik negeer het geschreeuw van beneden, dat ik zelfs nu ik de ramen heb gesloten niet kan overstemmen met de radio op zijn hardst.
Chocolade Chipcookies dragen altijd mooi bij aan de dramatische filmscène van mijn leven, die zich afspeelt in mijn hoofd. Ik prop er twee tegelijk in mijn mond, de kruimels laat ik op mijn kleren, de grond en in mijn bh vallen. Dat kriebelt.
Vandaag zei een meneer toen ik langsfietste iets over een bakfiets. Ik voelde me onmiddellijk aangesproken. Hoe durfde hij mij een bakvis te noemen? Ik wierp hem een duistere blik toe, om vervolgens te realiseren wat hij écht zei. Misschien ben ik wel echt een bakvis, en voel ik me daarom zo ongelofelijk aangesproken als ik iets over bakfietsen opvang. Wat is bakvis trouwens een ongelofelijk ouderwets kutwoord.
Ik strijk mijn blonde haren nonchalant uit mijn gezicht; degene tegeover mij zal ik altijd proberen te imponeren. Misschien helpt het als ik er ook de borstel en de stijltang doorheen heb gehaald. Oké, ik heb geen stijltang, maar het gaat om het idee.
‘Ik ben mooi’ biecht ik aan mezelf op in de spiegel, wel tien keer. Tegen een spiegel mag je best liegen, misschien dat hij het dan gaat geloven en dat gaat reflecteren.
Ik besluit bloemen te gaan rijgen, daar word ik altijd gelukkig van, voor even dan. Ik hol de trap af, sla de buitendeur net iets te hard dicht en loop naar het dichtstbijzijnde grasveldje. Het grasveldje is bezet door allochtonen, ik weet dat als ik er middenin ga staan en ik bloempjes ga plukken, al die hondsbruine ogen me scherp aan zullen kijken. Uiteindelijk zullen het ook die ogen zijn die mij wegjagen. Ik voorzie het allemaal al, dus besluit ik weer terug naar huis te lopen, terwijl ik snel nog even buk en een madeliefje pluk.
Thuis bestudeer ik het bloempje aandachtig, vooral de tere blaadjes vind ik zo fascinerend. Als ik ze fijn knijp veranderen ze van kleur, dan worden ze doorzichtig. Ik besluit alle blaadjes fijn te knijpen, totdat ik me voorstel dat ik er doorheen kan kijken. Nu is alleen de gele kern nog over, bestaande uit tientallen kleine gele plukjes, stevig bij elkaar gebonden lijkt het wel. Ik besluit het midden heel te houden, onaangeraakt is ze het mooist. Voorzichtig pluk ik de onzichtbaar geworden blaadjes uit de kern en leg ze in mijn mond. Ze smaken fris. Ik proef de lente op mijn tong.
Hij heeft nog steeds niet gebeld. Mijn mobiele telefoon ligt er kalmpjes en nutteloos bij, geen gemiste oproepen. Ik heb hem expres niet meegenomen naar school, zodat ik niks kon doen waar ik later spijt van zou krijgen. Hij zou me bellen, 16 uur en 27 minuten geleden al. Het kan me ook niet veel meer schelen, ik stamp de woorden in mijn hoofd.. Als hij niks meer van zich wil laten horen, is dat zijn probleem, niet het mijne. Ik heb hem niet nodig. Ik vind heus wel een manier om de rest van mijn leven op te vullen. Met bloemen en lentes, en een chocokoekje op zijn tijd.
Mijn wangen zijn nat, ik aai ze zoals hij ze ooit aaide, maar hetzelfde effect heeft het niet meer.
Ons verhaal is uit. En uit zal het blijven. Het is zó uit, dat het bijna weer begint.
__________________
Ik loop geen risico, ik ren het.
Laatst gewijzigd op 29-03-2006 om 18:08.
|