De deurbel haalde Eline al vroeg uit haar slaap. Ze wierp een blik op haar wekker en zag dat het tien voor zeven was. Even overwoog ze om te blijven liggen, maar haar nieuwsgierigheid dreef haar uit haar bed. Ze schrok dan ook niet weinig toen ze Simon’s moeder, mevrouw Meskens voor de deur aantrof. Eline had haar bijna niet herkend, ze had haar maar een keertje vaag gezien toen ze Simon van school kwam afhalen. Mevrouw Meskens zag er nerveus en bleek uit, alsof ze niet geslapen had. Eline kreeg al zo’n donkerbruin vermoeden van wat er gebeurd was… Ze wilde in paniek beginnen rondrennen, haar kleren aantrekken en zo snel mogelijk Simon gaan zoeken, maar ze liet eerst zijn moeder haar verhaal doen. Stel dat het niet was wat ze dacht? Met een nerveuze trek rond haar mond begon mevrouw Meskens te praten.
‘Simon is weg, Eline, weet jij waar hij heen kan zijn? Hij is al de hele nacht weg!’
Ook al had ze het vermoed, toch bleef haar adem stokken in haar keel. Ze voelde zich opeens misselijk worden, maar ze vermande zich.
‘Op het verlaten fabrieksterrein misschien,’ probeerde ze zo neutraal mogelijk te zeggen, maar ze kon het niet verhinderen dat haar stem oversloeg. In werkelijkheid was dat helemaal niet de plaats waar ze dacht dat hij zat, maar zijn moeder was nu waarschijnlijk wel de laatste die hij wilde zien. Hij had Eline zovele keren verteld dat zijn ouders zijn broers voortrokken, zovele keren had hij verteld dat hij van de brug zou springen. ‘Ik zoek wel in de buurt, we kunnen beter opgesplitst zoeken, dan hebben we meer kans, u kan naar het fabrieksterrein rijden.’
Mevrouw Meskens gehoorzaamde en liep gehaast naar haar auto. Eline wachtte tot ze uit het zicht verdwenen was en liep dan in de richting van de brug. Ze liet haar tranen de vrije loop. Zovele keren had dit tafereel zich in haar hoofd en in haar nachtmerries afgespeeld, maar nu moest het waarheid worden. Het was een koude decemberochtend, ze zag nog geen hand voor ogen, ook al was het zeven uur. Net voor de brug kon ze zich niet meer bedwingen en rende naar de brug toe. De misselijkheid stak weer op, ze hield haar hoofd over de rand om niet te braken. Ze ademde diep in en schreeuwde: ‘Simon! Simon godverdomme, waar ben je!’ Haar roep werd beantwoord door een lege stilte.
Hysterisch huilend liet ze zich zakken aan een van de pilaren van de brug. Als hij zou gesprongen zijn had dit roepen geen zin meer. Ze deed niet de minste moeite om naar beneden te kijken, ze was te bang om hem in het water te zien drijven. Wanhopig hield ze haar betraande gezicht naar de hemel gericht. Plotseling hoorde ze een stem fluisteren. ‘Eline,’ het klonk uiterst zacht, maar voor Eline was het net luid genoeg om te horen dat het Simon’s stem was. ‘Simon!’ schreeuwde ze huilend. ‘Waar ben je?’
‘Hier…’ fluisterde hij terug.
Ze vond hem opgerold in een bolletje in een hoek van de brug. Hij was helemaal verkleumd van de kou, zijn lippen zagen blauw en hij trilde over heel zijn lichaam. Ze nam hem in haar armen. ‘Simon…’ fluisterde ze, hees van de tranen. Samen zaten ze op de koude vloer heen en weer te wiegen. Ze deed haar jas uit en legde hem over zijn verkleumde schouders. Ze wreef hard op zijn rug om hem warm te krijgen.
‘Oh Simon, beloof me dat je dit nooit meer zal doen! Ik was lam van schrik!’ Eline was nog altijd hees van de tranen, maar ze deed geen poging om ze weg te vegen. Hij zei niks, hij lag alleen maar levenloos in haar armen. ‘Waarom?’ vroeg hij opeens na een tijd, ‘Niemand houdt van mij.’
‘Als ik niet van je zou houden, dan zat je nu nog dood te vriezen, Simon.’
‘De politie is zeker al op weg naar hier?’ vroeg hij zacht.
‘Nee, ik heb je moeder naar de fabriek gestuurd, ik dacht dat je ze liever niet zou zien…’
Hij glimlachte, ondanks de koude, en nam haar handen. De zijne waren ijskoud.
‘Eline… Dank je… Ik twijfelde zo aan mezelf… Ik… dacht dat ik niks waard was… Ik hou van je, Eline.’
‘Ik hou ook van jou, Simon,’ en ze drukte hem stevig tegen zich aan, wachtend tot iemand hen daar zou vinden.
__________________
Massive
|