Om Letteren nog wat meer leven in te blazen dan momenteel al gebeurt, een deel van een verhaal:
Enig
Ze zeggen dat elk sneeuwkristal uniek is. Voor mij zien ze er allemaal hetzelfde uit.
Het sneeuwde. Kleine vlokjes dreven langzaam naar beneden. De lucht had een loodgrijze, maar heldere tint. Ik had onmiddellijk zin om naar buiten te gaan, om sporen te maken in de verse sneeuw, maar ik wist dat ik nog even moest wachten. De grijze stoeptegels waren nog enigszins zichtbaar. Het is het leukst om door de sneeuw te lopen als alles bedekt is met zo’n dikke laag dat je nauwelijks meer kan zien waar de stoep is. Die tijd was nog niet aangebroken, maar op teletekst las ik dat ik niet lang zou hoeven wachten. Er was alvast een weeralarm afgegeven. Men moest rekening houden met ernstige vertragingen in het openbaar vervoer. Men moest rekening houden met een overdaad aan schoonheid.
Ik ging alvast op zoek naar mijn winterlaarzen. Op zolder kwam ik de slee tegen. Ik moest denken aan de eerste en enige keer dat ik hem had gebruikt. Ik had de slee samen met mijn moeder op een vlooienmarkt gekocht. Pas na veel gezeur vond mijn moeder het goed dat ik de slee kocht. Van mijn eigen geld uiteraard, maar toch moest ze haar toestemming geven, want zij zou de slee in haar auto moeten vervoeren. Bovendien was het haar ruimte die de slee het grootste deel van het jaar in beslag zou nemen. Ik had gezegd dat ik dan wel mijn poppenhuis weg zou doen, zo graag wilde ik de slee hebben. Ik zag mijzelf al van hoge hellingen afsuizen. Dat er bij ons in de buurt nergens een helling te bekennen was, had ik van tevoren niet bedacht. Ik had ook niet bedacht dat er een hoop sneeuw voor nodig was om fatsoenlijk te kunnen sleeën, maar gelukkig kon ik mijn aanwinst al twee weken later gebruiken. Zodra de eerste vlokjes naar beneden vielen, vroeg ik mijn moeder of ze mijn slee wilde pakken. Dat wilde ze niet. Mijn vader wilde het wel, op voorwaarde dat ik hem daarna een uur lang met rust zou laten. Hij moest de krant nog lezen. Ik ging naar buiten en zette de slee in de sneeuw. Daarna sleurde ik hem een eindje voort, wat een eng raspend geluid maakte, omdat er eigenlijk nog niet voldoende sneeuw lag. Dat kon me echter niet van mijn plan weerhouden: ik ging sleeën. Dat er voor sleeën eigenlijk twee personen nodig waren, had ik ook al niet bedacht. Eerst liep ik met de slee een tijdje door de verse sneeuw. Ik maakte sporen, blijkbaar vond ik het leuk om iets wat ongerept en mooi is, kapot te maken. Op lege parkeerplaatsen draaide ik rondjes en met genoegen keek ik naar de voetstappen achter me. Achteraf vraag ik me af wat voor destructieve neiging hier eigenlijk aan ten grondslag lag, waarom ik per se iets wat mooi en glad en wit was zo nodig moest bezoedelen. Waarom ik per se iets achter wilde laten zodat mensen konden zien dat ik er was geweest. Al was ik daarin niet de enige, mensen willen wel vaker dat andere mensen kunnen zien dat zij er zijn geweest. Mensen kunnen nu eenmaal niet tegen perfectie. Misschien laten ze daarom vaak colablikjes achter in het bos, misschien bestaan er daarom gastboeken en graffiti. Toen ik zeven was, hield ik me nog niet met zulk soort dingen bezig, het was een groter probleem hoe ik mij kon voortbewegen als ik zelf op de slee zat. Het ging wel een beetje, met mijn benen aan weerszijden kon ik mezelf wel wat vooruitduwen, maar mijn schoenen gleden meer dan het houten gevaarte onder me. Uiteindelijk had ik het opgegeven en besloten dat ik beter een sneeuwpop kon maken. Een erg grote sneeuwpop, zodat mijn ouders vol bewondering zouden zijn. Het was prachtige sneeuw, sneeuw die je goed tot een bal kon vormen en die goed bleef plakken, maar niet te ijzig was. Perfecte sneeuw eigenlijk. Ik veegde zoveel mogelijk bij elkaar en propte het samen. Toen ik alle sneeuw om me heen had opgebruikt, rolde ik de bal naar plaatsen waar nog sneeuw lag, zodat hij vanzelf groter zou worden. Het ging eigenlijk best wel goed, al snel was hij zo hoog als mijn knie. Ik rolde de bal naar de tuin, zodat mijn ouders straks vanuit binnen ernaar konden kijken. Ze hadden vast geen zin om naar buiten te komen, dat zou te koud zijn. De tweede bal ging wat lastiger omdat ik de dichtstbijzijnde sneeuw al had opgebruikt, maar gelukkig was het harder beginnen sneeuwen en was er dus nieuwe aanvoer. Het duurde even, maar daarna had ik ook een tweede bal die als bovenlijfje kon fungeren. Of misschien als kop, anders zou het wellicht allemaal wat te lang duren. Ik rolde hem naar de andere, grotere bal en probeerde hem erop te zetten. Dat ging niet. De bal was er te zwaar voor, ik kon hem niet optillen. Ik moest hem erop rollen, maar ook dat lukte niet zo goed. Ik duwde hard tegen de sneeuwbal aan, zo hard dat de onderste langzaam uit elkaar begon te vallen. Uiteindelijk schoof de ene bal ineens op de andere. Om er daarna aan de andere kant meteen weer af te glijden. Ook bij het maken van sneeuwpoppen was het handig als je met meerdere personen was. Nu was het enige wat ik kon doen, de kleinere sneeuwbal als lijfje gebruiken en van de grotere twee kleinere ballen maken, die ik wel zou kunnen tillen en dan als bovenlijfje en als kop zouden fungeren. Dan zou ik alsnog een driedelige sneeuwpop hebben. Met kiezelstenen maakte ik een gezicht, wat de sneeuwpop een nogal griezelig uiterlijk gaf. Hij leek waanzinnig te grijnzen en ik wenste dat ik een wortel voor zijn neus had gehad, maar ik had juist gisteren al de laatste wortel aan het paard van Sinterklaas gegeven, dus dat ging niet. Een takje zou moeten voldoen. Daarna ging ik terug naar binnen. Mijn vader zei dat het uur nog niet om was. Mijn moeder vroeg waar ik mijn slee had gelaten.
__________________
Het werkelijke leven is een veel oppervlakkiger gedoe dan men zichzelf bekennen wil. (T. Thijssen)
Laatst gewijzigd op 04-12-2008 om 14:56.
Reden: ietwat verbeterde versie
|