Ik ben bezig met een aantal opvrisvragen voor SK. Nu komt het onderwerp zuren en base over een maandje in m'n SE weer terug, alleen ben ik een beetje in de war met twee opgaven.
De eerste:
Iemand voegt aan 100 mL 0.0100 HCl oplossing in etappes 15 mL 0.10 M NaOH (natronloog) oplossing toe. Bereken de pH in de volgende intervallen:
- 5.0 mL - 9.9 mL - 10.00 mL en 15 mL
Nu ken ik twee werkwijzen voor het berekenen van de pH. De eerste:
- Ik bereken telkens de [H3O+] en daaruit leid ik de pH af, het volume verandert steeds dus ook de molariteit van de H3O+ ionen. (vanaf pH = 7.00 gaat dat niet meer op, maar goed).
- Ik bereken telkens hoeveel OH- ionen zich bevinden in de toevoeging en daaruit blijkt dan ook hoeveel H3O+ er reageert (immers is de verhouding 1:1).
Alleen krijg ik steeds rare uitkomsten, als begin-pH heb ik 3.00.
Die volgt uit de molariteit van de H3O+, welke volgt uit volume x molariteit.
Goed, de tweede
Deze vind ik zelf erg lastig!
Iemand bepaalt het gehalte CaCO3 in schoolkrijgt, hiertoe gebruikt hij het volgende voorschrift:
Voeg 50.00 mL 0.100 M H2SO4 aan ca. 0.700 gram krijgt toe, dit is een overmaat. Verhit nu de erlenmeyer met het ontstane witte papje, en houdt de vloeistof een paar minuten tegen de kook aan. Laat het geheel enige tijd afkoelen.
Titreer de overmaat H2SO4 terug met de 0.100 M NaOH oplossing. Gebruik fenolftaleien als indicator. Iemand weegt 0.722 gram krijtpoeder af en voert daarme bovenstaande bepaling uit. Voor de titratie is 9.30 mL 0.0966 M NaOH-oplossing nodig.
1: Hoeveel mmol zwavelzuur is na de reactie overgebleven?
2: Bereken hoeveel mmol CaCO3 met het zwavelzuur gereageerd heeft
3: Bereken het massapercentage calciumcarbonaat in het gebruikte krijt.
Bij deze tweede opgave zie ik door de bomen het bos niet meer, iemand die mij een stappenplan kan geven of laten zien hoe hij/zij de berekening zou uitvoeren?
__________________
Haters gonn' hate
|