Ik geef je even een beschrijving van alle vormen. Ik denk dat je die stappen maar gewoon uit je hoofd moet leren.
Voorzetselwoorden noemen ze ook weleens kooiwoorden. Hierbij moet je aan een aap en een kooi denken. De aap kan in, op, achter, onder, naast etc. de kooi zitten.
Werkwoordelijk; Dat is NU aan de hand. Alle werkwoorden in een zin.
Naamwoordelijk; Maak gebruik van de koppelwoorden! Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.+ alle werkwoorden in een zin.
Koppelwerkwoord; Zie hierboven.
Bijwoordelijke bepaling; Waarom? Wanneer? Hoelang? Waarheen? Waarvandaan? Hoe? En waarmee? Denk aan plaats en tijd.
|