de 2,3 en 2,55 zijn de groeifactoren, die je bij wiskunde had.
In de Eu hebben we meer met inflatie van 2 of 3 % te maken. Een artikel dat eerst € 10 kostte, kost nu
€ 10 x 1,02 = € 10.20. Dat rekent sneller dan eerst 2 % uitrekenen ( € 0.20) en dan dat bij dat tientje op doen.
Nou, bij 2 % is de groeifactor 1.02
bij 25 % inflatie is groeifactor 1.25
bij 99 % inflatie is groeifactor 1.99
en dus bij 130% inflatie is de groeifactor 2.3. Dit doet een beetje onnatuurlijk aan, vandaar dat ik het even uitgebreid opschrijf.
en de 155% is dus groei van 2,55.
In het ene jaar dus x 2.3, en dan ook nog eens het tweede jaar dat getal maal 2.55.
Dan de geldontwaarding.
Deze percentages zijn niet gelijk aan de inflatie.
Als immers de inflatie 100% is, is je geld niet waardeloos (-100 %), maar de prijzen zijn dan verdubbeld,
dus is je geld nog maar de helft waard.
Stel een kop koffie kost een euro. Met 100% inflaite wordt dat 2 euro.
Voor jouw 10 euro kon je 10 koppen kopen, nu nog maar 5. Je geld is nog maar de helft waard, vergeleken met de goederen. Dus je geldontwaarding is 50%.
Het komt neer op deze formule :
waarde van iets, dus ook van geld = 1 / groeifactor prijzen (hier dus die 5,865)
|