Hallo,
Voor scheikunde moet ik opdrachten maken, alleen is er een vraag waarbij ik twijfel met een antwoord. Hierom vraag ik jullie of ik op de juiste weg zit of waar ik anders naar moet zoeken.
Citaat:
Proef D: Neem een reageerbuis met een afgewogen hoeveelheid kristalsoda (57 mg), voeg met behulp van een spuitje 2,0 mL water toe, drie druppels rodekoolsap en schud tot de vaste stof is opgelost.
Proef E: Neem een reageerbuis met een afgewogen hoeveelheid bariumhydroxide (85 mg), voeg met behulp van een spuitje 2,0 mL water toe, drie druppels rodekoolsap en schud tot de vaste stof is opgelost.
|
Leg uit waardoor bij proef D een andere kleur ontstaat dan bij proef E.
Mijn antwoord op deze vraag: De CO3 2- van soda kan twee H+-ionen opnemen, de twee OH- ionen van Ba(OH)2 kunnen beide ook een H+ opnemen. Beide moleculen kunnen opgelost dus twee H+-ionen opnemen.
1 Mol BaOH2 = 171,34 g/mol, er word 8,5 gram gebruikt, dus in totaal 0,0496 mol
1 Mol NaCO3 = 105,99 g/mol, er word 5,7 gram gebruikt, dus in totaal 0,0537 mol
Er is meer mol soda, dus kan de oplossing met natriumcarbonaat meer H+-ionen opnemen, wat betekend dat de oplossing met natriumcarbonaat een hogere pH heeft dan bariumhydroxide. Een hogere pH resulteert in een andere kleur bij het toegevoegde rodekoolsap.