Ik trek maar weer eens een oud verhaal uit de kast, omdat het nieuwe werk wat op zich laat wachten. Niet dat ik geen nieuwe verhalen meer schrijf, die zijn alleen nogal merkwaardig... Wie weet als ik ze wat herschreven en bewerkt heb.
Voorlopig dit verhaal, een van mijn eerste stappen naar het genre waar in ik nu veelal schrijf. Wat dat ook mag wezen.
- - -
De deur klapte achter mij dicht en ik blies in mijn handen. “Jezus, wat is het koud,” mompelde ik, zonder antwoord te verwachten. Van Jezus niet, van niemand. Toch hoorde ik uit de kamer een duidelijk “Nou, het is wat, hè?” komen.
Bijna antwoordde ik “Ja, nou.” maar snel bedacht ik me. Ik woonde alleen, dus hoe kon iemand in de kamer mij toespreken?
Ik hing mijn jas op, deed mijn muts af en liep met enige nieuwsgierigheid de kamer binnen. Daar zag ik een nogal dikke, kalende man met een geruit overhemd, bretels, een pijp en een boek in mijn stoel zitten. Hij was zeker al achter in de vijftig.
Ik schrok niet echt; ik was eerder verbaasd. “Wie bent u? En wat doet u in mijn stoel?” vroeg ik, met de beleefdheidsnormen van mijn opvoeders in het achterhoofd. Droogjes keek de man mij aan en langzaam antwoordde hij. “Ik ben Geraldus, en ik zit in uw stoel.” Hij las weer verder in zijn boek.
”Dat u in mijn stoel zit zie ik, maar ik bedoel… waarom bent u hier?” Ik voelde nattigheid, voornamelijk rond de oksels.
Lui maar vriendelijk keek hij weer op. “Jongen,” zei hij vermoeid, “Ik ben Geraldus, en ik zit in je stoel. Dat is toch geen probleem?”
Daarin moest ik de man gelijk geven. Dat hij Geraldus was kon ik niet tegenspreken en ook het feit dat hij in mijn stoel zat leek ontegenzeggelijk. Ik besloot een kop koffie te maken. “U ook koffie, Geraldus?” vroeg ik vanuit de keuken en duidelijk hoorde ik het antwoord. “Ja, lekker. Zwart, twee klontjes, graag.” Zo gezegd zo gedaan en even later zat ik in de stoel tegenover Geraldus met op de tafel tussen ons twee dampende koppen koffie.
“Ok, we moeten praten, Geraldus. Hoe bent u mijn huis binnengekomen? Ik zie geen kapotte ruiten of gekraakte deuren, dus hoe heeft u dat gedaan?” Geraldus keek spottend maar vriendelijk vanonder zijn vettige voorhoofd naar me. “Waarom vraag je dat? Gewoon net als jij, via de deur. Trouwens, heb je niets voor bij de koffie?”
Ik stond op om te kijken voor een koekje of twee en toen viel het kwartje. “Zeg, Geraldus,” De man keek me weer aan. “Hoe kunt u via de deur binnenkomen als u geen sleutel heeft?”
”Ach, jongen, wat maakt het nu uit. Ik ben Geraldus en ik zit in je stoel. Accepteer dat nu gewoon en haal die koekjes!” Hij sprak harder dan eerst, maar het vriendelijke verliet zijn gezicht niet.
Ik kwam terug met een aantal muffe koekjes en deelde uit. Geraldus liet nam er twee en smakte duidelijk. Ik zag zijn kunstgebit soms loskomen van zijn verhemelte en het plezierde me.
“Wat is er zo grappig, knul?”
”Ach,” zei ik, “Ik zag uw kunstgebit een beetje rondslingeren in uw mond. Dat vond ik wel leuk.” antwoordde ik, gewend aan de huiselijke sfeer die Geraldus als een rottende ziekte door mijn huis verspreidde. “Ach, zo.” zei de man.
Onder het genot van vele kopjes koffie en zo mogelijk nog meer koekjes praatte Geraldus en ik nog lang door. Hij ging nooit meer echt weg.
Wanneer ik in het café aan mijn vrienden vroeg of zij thuis ook een Geraldus in hun stoel hadden zitten, die op hen wachtte met een pijpje in de mond, keken ze me meelijwekkend aan. Mensen die het verhaal nog niet kenden werden dan apart genomen en na enkele gefluisterde woorden keken ze hetzelfde als de anderen.
Ik verloor mijn baan, mijn vrienden, mijn kennissen en tenslotte ook mijn haar. Ik begon geruite overhemden met bretels te dragen, pijp te roken, boeken te lezen en werd dikker. Maar, in mijn stoel kon ik niet meer zitten. Daar zat Geraldus al.
- - -
LUH-3417
|