Het Epicurisme is de leer van Epicurus(347-271 v. Chr) en de geschiedenis daarvan. Drie leerbrieven en twee spreukenverzamelingen, ongeveer 100 bladzijden tekst, een paar procent van het oeuvre is alles dat resteert.
Bij Epicurus, een wijze anti-filosoof in zekere zin, dient de --> filosofie het menselijk welbevinden. Zo staat zijn fysica in functie van het wegnemen van anst voor de goden en de dood. De onsterfelijke goden, die uit een soort waterval van uiterst fijne atomen bestaan en met-de-geest-waarneembare mensachtige beelden afscheiden, leven probleemloos gelukkig in tussenwerelden; ze zijn onze vereniging waardi, maar hebben zorg noch bemoeienis ten aanzien van deze wereld.
De indivuduele mens is een tijdelijk atomaire constellatie van lichamelijk-psychisch-geestelijk aard; bij de dood valt deze, en daarmee alle waarneming en gevoel, uiteen. Van een onuitwijkbaar noodlot wil Epicurus intussen helemaal niet weten. Is de mens nietgoeddeels vrij om zijn geluk in eigen hand te nemen? Dit ervaringsfeit of postulaat van de vrije wil die een streep trekt door de mechanistische rekening, schijnt te worden gesymboliseerd door het 'fysische' leerstuk van het clinamen, de willekeurige minieme zijwaarste afwijking van de verticale valbeweging der atomen.
De mens is bij Epicurus individu. Vriendschap is een nuttig ding; wel blijkt haar waarde ver uit te gaan boven het beoogde nut, vrienschap kan zelfs de bereidheid ingeven om voor de ander te sterven. Politieke gemeenschapsvormen berust op wil tot zelfbescherming, al zegt de klassieke filosofie nog zozeer dat het een natuurlijk eindproduct is van de wil een goed mens te zijn.
Hoogste goed voor de mens is het genot; alle leven wil lust en mijdt onlust tenslotte. Genot is ofwel kinetisch, genot-in-beweging, bijvoorbeeld het lessen van een dorst, ofwel katastematisch, genot-in-rust, statisch genot, bijvoorbeeld geen dorst hebben. Katastematisch genot is een behoefteloosheid. Deze bestaat bij uitstek als geen enkele pijn veroorzaakt door enig lichamelijk tekort geen enkele andere menselijke onrust of verwarring hoeft te worden verdreven. Deze toestand van onverstoorbaarheid of ataraxie is noodzakelijk en voeldoende voorwaarde voor menselijk welbevinden. Alle genot is stoffeiljk, hetzij grof, hetzij fijn (zoals het genot van een hongerige maag of van een genotsherinnering of -vooruitzicht). Alle genot is ook goed. Daarom is voor de mens nog niet alle genot verkieselijk. Sommige behoeften, zoals die aan macht, rijkd of eer, zijn zinloos en de bevrediging ervan draagt niets wezenlijk bij aan het welbevinden; andere, zoals de zin in nog iets lekkers, zijn natuurlijk maar niet noodzakelijk en de bevrediging ervan gaat gepaard met kinetisch genot dat aan het bestaande katasmatische niets toevoegt; dan zijn er de natuurlijke en noodzakelijke, die al met weinig te bevredigen zijn en wier bevrediging tot het hoogste genot voert. Het is de taak van het inzicht de behoeften kritisch te bezien, niet dadelijk elke lust te volgen en elke onlust te mijden maar er steeds het lust- en onlustgehalte van de gevolgen af te wegen.
Epicurus' school, gesticht in 306 v.Chr. in de even buiten Athene gelegen Tuin, was georganiseerd als een religieuze broederschap. De broeders (en enige zusters) gingen heel vriendschappelijk met elkaar om. Elders waren er of onstonden vergelijkbare groepen. Na de dood van de beminde meester werden er maandelijkse herdenkingen gehouden. Aan de ontwikkeling en aan de kunst(?) van het mooie woord hechtte men, zeker aanvankelijk, weinig waarde. Mede daardoor kon het epicurisme een brede beweging worden. De school zelf beleefde haar grootste tijd in de eerste twee, drie eeuwen, met een korte nabloei in de 2de eeuw; eind 4de eeuw waren de meeste epicuristische werken niet meer voorhanden. Van meet af heeft epicurisme zichzelf en Epicurus moeten verdediging tegen aanvallen en aantijgingen. Voor de christen, van kerkvaders tot kardinaal De Polignac in de 18e eeuw, was Epicurus toch vooral die onverlichte man van het vleselijke lusten en epicurist iemand die zich door zijn hedonisme, zijn leer van de stofelijke ziel, zijn ontkenning van schepping, voorzienigheid en hiernamaalsvergelding onttrok aan het licht van Gods openbaring: hij mocht dan het heidense bijgeloof bestrijden, de ijdelheid van rijkdom en roem beweren, ascese preken, hij was en bleef een ketter, een materialist, een vijand. Tegen het eind van de Middeleeuwen was het epicurisme, of in elk geval het grote leerdicht van Lucretius (95-55 v. Chr.) waarin het eigen literaire Tuin had gevonden, vrijwel vergeten; in de Renaissance volgde geleidelijke herontdekking; in de 17e eeuw probeerde Pierre Gassendi (1592-1655) het in te passen in de moderne tijd: maar de kritiek bleef scherp en bitter, in de 18e eeuw gold het als passé; nadien kan hier en daar van een lichte rehabilitatie gesproken worden.
Groetjes
Ben(die altijd blij is een filosofiewoorenboek te hebben