Een verschil tussen de bevindingen van Aristoteles en die van een bepaalde andere overtuiging is dat de Griekse filosoof niet direct verwijst naar God of een directe hogere macht. Misschien dat hij een soort kosmische orde beschrijft en een doel aangeeft: immers, het feit dat Aristoteles alleen al erkent dat het goede bestaat betekent voor hem, althans, dat er een scheppende en als doel op zichzelf slaande kracht is temidden van mogelijke chaos in het geheel: dingen of mensen kunnen het goede doen, en volgens Aristoteles is iets goed als het zijn functie vervullen kan. Zijn overtuiging is dat de moraal dient om een redelijke manier van leven te bewerkstelligen. En zijn positieve antroposofische beschouwing luidt dat de mens die toegeeft aan zijn speciale verstandelijke en redelijke aard (dieren hebben deze aard nu eenmaal niet) ook redelijk is en dus gelukkig. Als een mens toegeeft aan lage emotionele en dierlijke driften zoals nutteloze begeerte en blinde woede doet hij dingen die niet menselijk zijn, dus ook niet bij de aard van deze persoon passen en dus ongelukkig maken.
Als Aristoteles zo gelooft in het goede is mijn conclusie dat er een doel moet zitten in het universum volgens zijn filosofie: het goede maakt gelukkig, staat op zichzelf als waarde, en is daarom op zichzelf het waard om nagestreefd te worden. Geluk is volgens Aristoteles zelfvoorzienend en maakt een leven de moeite waard, zonder dat er nog iets ontbreekt. En wat zelfvoorzienend is, is het meest nastreefwaardige en dus een doel op zich. Of deze wereld met mogelijkheid op een leven dat de moeite waard is is ontworpen door iets of iemand is niet duidelijk volgens deze oude Griek en filosoof; wel is hij ervan overtuigd dat het mogelijk is om een leven te leiden dat de moeite waard is. Aristoteles zag de wereld niet als een deprimerende ordeningsloze rijstebrij zonder richting of reden tot leven. Volgens hem is de manier die hij beschrijft correct omdat hij ervan overtuigd is dat de manier die hij aangeeft uit zich zelf gelukkig maakt, daarom ook geluk is en voortbrengt, en dat het daarom ook niet nodig of zinvol is om te bevragen of deze manier van geluk beschouwen wel gelukkig maakt.
Volgens mij proberen de meeste filosofische overtuigingen wel te bewijzen dat de mens orde kan scheppen of tenminste licht kan opsteken in een mogelijke donkere en niet te kennen omgeving; ze geven meestal bepaalde richtlijnen aan om tot een “goed” en “gelukkig” leven te komen. Nu zal de ene persoon wel een andere opvatting hebben over de betekenis van “goed” en “gelukkig” en hoe dat te bereiken is dan de andere persoon; toch gaan alle theorieën die ik heb gelezen over een zo gunstig mogelijke benadering van pijn en een minimalisering van pijn.
De manier waarop dit te bereiken is, is wel anders, zoals al eerder aangegeven. Een Christen zal zich afvragen hoe hij of zij het gelukkigst kan leven. Het Christendom schrijft voor dat het leven op aarde een moeilijke en donker tranendal is en dat alleen zij die eenvoudig en met ongemakken leven (seksuele onthouding voor het huwelijk omdat seksueel genot als “zondig” wordt beschouwd als voorbeeld) het hedonistische paradijs van God zullen beërven. Geen mens zal vrijwillig met dingen gaan leven die voor hem of haar daadwerkelijk als ongeluk worden ervaren zonder dat het daarna iets op zal brengen. Iemand die zich in zijn eigen arm snijdt doet zichzelf pijn en ervaart het misschien ook als pijn, maar toch doet deze persoon dit omdat hij of zij daar op de korte of langere termijn een kick van krijgt of deze handeling wordt gebruikt om aandacht te trekken. Mensen die zich schikken naar het Christendom zullen dus echt zich erin vast moeten bijten dat er een hemels paradijs wacht dat alleen met pijn in het huidige leven kan worden bereikt. Anders is de pijn op aarde de moeite niet waard. Dit is volgens mij het bewijs dat zelfs iemand die zichzelf bereidwillig pijn oplegt dit doet omdat hij of zij ervan overtuigd is dat er iets beters achterna komt (de “kick” voor de automutilatist of het hemelse paradijs voor de Christen). Dit is volgens mij ook trouwens het bewijs voor het sadistische element binnen het Christendom, maar dat terzijde.
Wat ik wil bereiken met deze gedachtegang is dat, volgens mij althans, de meeste filosofische uitgangspunten een zo waardevol mogelijk leven als prioriteit stellen. Hoe de waarde opgevuld kan worden en hoe dat bereikt moet worden kan sterk verschillen, maar het grondelement van de filosofische theorie denk ik hiermee te hebben vastgesteld. Tenzij er een compleet chaotische theorie voor mijn ogen opduikt die het tegendeel beweert en ook duidelijk kan maken; deze ben ik echter nog niet tegen gekomen.
Ik weet niet of Aristoteles de eerste der filosofen of de eerste der meest belangrijke filosofen ooit was. Dit is best mogelijk aangezien het Oude Griekenland één van de allereerste culturen was die zich bezighield met filosofie, zo ver ik weet. Stel dat de geschriften van Aristoteles de voorloper vormen van de huidige filosofie in al zijn vormen dan neem ik aan dat hij wellicht de eerste was die het streven naar een zo waardevol mogelijk leven probeerde op te lossen in woorden en in theorie. En dat deze manier van denken ook voortleefde in allerlei verschillende soorten filosofische overtuigingen, zoals die van Kant, Sartre of Wittgenstein.
Voor de rest zijn de verschillen die te noemen zijn tussen Aristoteles, denk ik, dus over de manier waarop waarde nagestreefd dient te worden en hoe je die nastreving moet bereiken.
Aristoteles is van mening dat alles een functie moet hebben om goed te zijn. Als een bepaald voorwerp verschilt in functie of alleen al mogelijkerwijs in staat is om een soort functie te hebben in tegenstelling tot andere voorwerpen, dan mag je deze functie beschouwen als uniek en als bijbehorend alleen tot het voorwerp dat de functie bezit. Aristoteles gaat ervan uit dat de functie van de mens is om verstandig te zijn. Dieren of planten hebben dit vermogen tot beredeneren niet en mensen wel. Het tweede uitgangspunt is dat iets goed wordt als het zijn functie vervult. Een mens dat redelijk leeft vervult dus, kennelijk volgens Aristoteles, een goede functie, want iets is goed als het zijn functie uitoefent en het uitoefenen van redelijkheid is volgens Aristoteles een menselijke functie.
De mens is in staat om te beredeneren wat voor activiteiten deugdelijk zijn: welke activiteit een zo waardevol mogelijke uitkomst zal hebben. Als de mens hiermee bezig is, is de mens goed en deugdelijk. Onder mensen verdeeld zijn er wel meerdere functies, zo zal de ene mens goed harp willen spellen en daardoor gelukkig zijn terwijl de ander bouwvakker wil zijn en dáárdoor gelukkig kan zijn. De harpist zal zijn menselijke deugdelijke verstand ook wel moeten en kunnen gebruiken om gelukkig te worden alleen past hij of zij dit toe op harp spelen en niet op bouwvakker zijn. Ook gaat Aristoteles er niet van uit dat het bezitten van een eigenschap meteen leidt tot het uitoefenen van deze eigenschap; deze zal aangeleerd moeten worden. Zo is de mens van nature wel redelijk, maar moeten redelijkheid en deugden wel bijgebracht worden in de opvoeding. Zo is de mogelijkheid om te kunnen lezen al in de mens besloten maar moet er door opvoeding wel in geïnvesteerd worden om deze vaardigheid te leren beheersen.
Ik kan me niet zo snel een andere filosofische theorie voor de geest die er een andere mening op na houdt. Wel weet ik dat Nietszche aangaf dat de Übermensch een goed evenwicht zou moeten kunnen vinden tussen zijn gevoelens en verstand. Volgens Nietszche moest je leren accepteren als mens dat je bepaalde vaardigheden wel of niet zou kunnen hebben, om vervolgens proberen erachter te komen de vaardigheden die je wel hebt juist te gebruiken. Dit lijkt een beetje op Aristoteles zijn opvatting dat “de juiste soort gewoontevorming excessies en gebrek moet vermijden”. Het gaat hier in beide gevallen om een soort gezonde mix tussen te weinig of teveel investeren in het leven: omdat, volgens Aristoteles, zowel excessieve als gebrekkige training leidt tot een verlies aan kracht. Iemand die dus de mogelijkheid heeft om sterk te worden moet niet als een dolle stier gaan trainen omdat zijn opspelende hormonen dit misschien zo ingeven. Te weinig gebruik maken van de kracht zou waarschijnlijk een voorbijgaan betekenen aan de functie van de desbetreffende persoon en dus tot ongeluk (want: je wordt gelukkig en zinvol door te doen wat je functie is). Deze persoon met een natuurlijke neiging tot krachtig worden moet ook zijn menselijke neiging tot redelijkheid aanvoelen om de ontwikkeling en be-uitoefening van de functie als krachtige te bewerkstelligen. Zowel Nietszche als Aristoteles geloven dus, volgens mij, dat een persoon bepaalde functies kan bezitten en dat gelukkigheid wordt verkregen door het gevoel en verstand met elkaar, op evenwichtige wijze, te laten samenwerken.
Aristoteles meldt niet over een directe God of hogere macht. Hij geeft toe dat bepaalde dingen zijn zoals ze zijn en dat we daarmee om moeten leren gaan, maar niet dat er een hogere macht is die voor je bepaald wat je moet doen. Het feit dat hij gelooft in een soort predestinatie (mensen hebben bijvoorbeeld door predestinatie een andere functie dan dieren) wil nog niet zeggen dat hij ook daadwerkelijk gelooft dat er iemand als hogere macht mogelijk bestraffend toekijkt om zeker te weten dat die regels wel worden nageleefd. Je hebt als individu je eigen leven in de hand en je moet handelen vanuit je eigen verstand en capaciteiten. Je moet niet blindelings geloven dat sommige dingen worden geschetst zoals ze zouden zijn terwijl die niet objectief zijn te bewijzen. Dit lijkt misschien enigszins weer op een soort existentialisme (eigen verantwoordelijkheid voor daden).
Mijn persoonlijke wending (ik voel me aangetrokken tot het absurdisme) is dat Aristoteles’ filosofie ook een absurdistisch trekje bevat: het feit dat men wel zelf kan beredeneren wat goed is en wat niet en er dus ook zelf voor kan zorgen dat men gelukkig is (of niet) terwijl bepaalde vaststaande omstandigheden voor personen individueel enorm kunnen belemmeren. Als ik als kindje was geboren in een sloppenwijk in een Derde Wereld Land, dan had ik ook wel het menselijke verstand kunnen hebben maar misschien toch erg kleine kansen op gelukkig zijn (beoordeeld vanuit mijn mening over gelukkig zijn). Mensen kunnen van alles zelf beredeneren en inschatten, maar helaas zijn bepaalde omstandigheden door het toeval zo ongelukkig dat bepaalde mensen geen uitweg hebben.
Het uitgangspunt dat ieder mens een verstand zou hebben is terug te vinden in het gedachtegoed van Kant; hij dacht te kunnen beoordelen dat ieder mens met verstand en een goede wil op hetzelfde moment dezelfde oplossing zou kunnen bedenken die daarom te accepteren zou zijn geweest. Het lijkt alsof Aristoteles doorwerkt in alle gronden der wijsbegeerte, van Sartre tot Kant. Maar misschien kun je wel van alles vinden als je maar hard genoeg zoekt.
Maar dat is slechts mijn mening. Misschien vinden jullie het erg vaag. Misschien kloppen er dingen niet. Gewoon zeggen!
__________________
Elvis Presley: Idool Billy Gilman: Sexsymbool :D
|