Advertentie | |
|
![]() |
|
Verwijderd
|
Ik vind 'vuilvlekken' een raar woord...vlekken zijn toch altijd vuil...? Of heb je ook 'schoonvlekken'? Naja, ik vind het iig raar staan.
Volgens mij is het wel een goed verhaal (lekker onderbouwd), maar de dialoog waar het mee begint trekt mij niet om het verder te lezen...ik denk dat het zonde is dat ik niet verder lees, misschien dat ik het later toch nog eens probeer. ![]() |
![]() |
|
Herschreven: Terugkomst van zielentocht
“Rido?” “Shht, laat hem nou slapen. Hij is er weer, dat telt.” “Maar ik wil hem spreken!” Snel legt Lisa haar hand om de mond van haar zusje. “Hij moet eerst uitrusten,” zegt ze zachtjes. Een viertal kinderen zit op een afstandje gehurkt te kijken naar de jongen met gehavende kleren en vlekken op zijn gezicht en handen. Wat uiterlijk betreft verschilt hij niet eens zoveel van hen. Allemaal hebben ze oude, aftandse kleren die of te groot, of te klein zijn, ze zien er op het eerste punt nogal smerig uit en hebben een bepaalde blik in hun ogen. Hoewel ze zich op het eerste punt onafhankelijk gedragen, houden ze elkaar nauwlettend in de gaten. “Lisa, jij bent de baas niet, ik wil Ri...” “Zus, stil nou.” “Maar...” “Nee, laat hem...” Met zijn grote, donkere ogen kijkt Deld zijn zus aan. “Laat hem. Hij zal zelf wakker worden.” Lijtz, een jongen van Rido’s leeftijd, met witte haren, tuinbroek en een overhemd dat een aantal maten te groot is loopt richting de hoek waar Deld zich bevindt. Zachtjes hurkt hij naast Lisa, en vertelt hij dat Rido gisteren binnenkwam. “Oh? Wat zei hij, uit welke richting kwam hij,” vraagt het Kora, het kleine zusje van Lisa. “Hij zei niets. Hij slofte... hij was erg moe. Bijna gesloten ogen, bewegingen die geen bewegingen waren, maar verplichte dingen. Automatische dingen. Alsof hij een robot was. Ik riep hem nog, maar hij luisterde niet, het ging hem allemaal voorbij.” Angstig kijkt Lisa de jongen aan. “Lijtz, je denkt toch niet...” “Nee. Rido is daar te slim voor, hij laat zich niet zo snel pakken.” “Hij is gewoon moe. Kijk, hij is er nu en hij ligt... in de hoek, op het stro. Jullie weten wat dat betekent,” stelt Deld hen gerust. “Hoe denk je dat nou weer te weten? Jij wilde niet met hem meegaan, toen hij ging!” “Dat is, zus, omdat hij alleen moest gaan. Kijk hem nou... helemaal opgekruld, Rido wil van niets weten. Hij is moe en moet rusten.” Andere kinderen komen aanlopen en stoten elkaar zachtjes aan. “Sjongens, Rido is er weer!” “Shht!” “Er moet veel besproken worden, kom,” besluit Lijtz. De rest knikt en loopt gehoorzaam naar een door hooibalen omgeven deel van het pand. Wat kleintjes rennen weg om de anderen te halen, besprekingen zijn toegankelijk voor iedereen die geen wacht moet staan. Sommigen blijven Rido in de gaten houden, om te voorkomen dat hij weer weggaat. Als er een grote groep, van ongeveer dertig kinderen bij elkaar verzameld zijn, begint Lijtz te spreken. “Waar is Daļa,” wil hij weten. “Ze weet niet of ze mag komen.” “Met zwijgplicht mag ze aanwezig zijn,” besluit Lijtz. Hij verheft zijn stem en roept Daļa, die er meteen aan komt lopen. Schuldbewust komt er een meisje aanlopen, slank, razend knap en gekleed in een jurk die zich perfect om haar lichaam sluit. Dankbaar kijkt ze Lijtz aan. “Dank je,” zegt ze met een hese stem. Lijtz neemt het woord en enige tijd praten ze over de terugkomst van Rido. Nadat hij op zielentocht ging, zonder een algemene bekendmaking te maken, wat gebruikelijk is bij dergelijke tochten, bleef hij weg voor een half jaar. Niemand wist hoe het met hem ging en wilde Rido terughebben. Hij was namelijk de hoofdvechter tegen de tegenstanders, zij die met kwade hersengolven de vrije wil beļnvloeden, kleinmaken en uitpluizen. Wantrouwen is alom, een kleine subgroep verdenkt Rido ervan te pakken zijn genomen en wilt hem opsluiten. “Dan zijn we nog vriendelijk, eigenlijk hoort hij geen rechten meer te hebben,” voegen ze aan hun pleidooi toe. Kleine kinderen van zes ą tien jaar vormen een andere subgroep die hem, omdat hij een goed persoon voor de Gemeente is, in leven houden, vertroetelen tot hij weer normaal is. “En zullen we hem ook gaan aanbidden als god,” vraagt Deld sarcastisch. “We moeten realistisch zijn. Deld, jij was of bent zijn vriend, vertel wat er met hem was, voordat hij wegging.” “Nee, dat weiger ik. Ik ben te vertrouwen en alles dat Rido tegen mij heeft verteld, zei hij tegen mij, niet omdat ik het dan later aan jullie kon vertellen, maar omdat ik hem dan advies kon geven.” Instemmende geluiden klinken vanuit de groep, maar Lijtz en zijn maten blijven bij het standpunt. Ze willen dat hij dan heel algemeen vertelt waarom Rido wegging. “Lijtz, toen jij problemen had met dat ene meisje, en je weet zelf wie ik bedoel, had ik jou ook advies gegeven en geholpen. Jij zou het ook niet fijn vinden als ik dįt hier vertel. Iedereen weet wat er met Rido was. Hij en Daļa waren verliefd, ze kregen op de midzomernacht een relatie, hadden pret, maar na enige tijd werd Daļa gevangen genomen door de tegenstanders. Bang dat ze haar al op de stoel hadden gezet om haar gedachten te stelen, ondernam Rido een onbezonnen pogin om haar te redden. Hij redde haar en ontsnapte ternauwernood. Niemand weet tot nu toe hoe hij dit deed, maar gezegd wordt dat hij van de bescherming van de Godin genoot, omdat zij passie zo er waardeert. Nadat hij Daļa hier had afgezet, bleef het idee van kwetsbaar zijn door zijn hoofd spoken. Daļa en hij zouden zich voortplanten, waardoor hij geen elitestrijder meer zou zijn en alleen maar inzetbaar bij de grote uitbraken. Hij ging op zielentocht.” Meer rumoer ontstaat en er wordt nog eens naar Rido gekeken. Hij ziet er in ieder geval niet bezeten uit. Wanneer Kora zachtjes begint te huilen en zegt dat ze Rido weer terug wilt, is het stil. Beschuldigend heft ze haar vinger en vraagt ze of het hen dan helemaal niets scheelt. “Jullie weten wel wat ik bedoel... hij was zo vertrouwd, zo ver weg, maar altijd bij je. En nu... jullie hebben het over hem, terwijl hij er niet bij is. Dat deed hij nooit over ons. En wij hebben dat ook nog nooit bij hem gedaan. Heel onverschillig vroeg hij dan altijd hoe het ging, terwijl je dondersgoed wist dat het hem heul veel uitmaakte... jullie... Scheelt het jullie dan helemaal niets? Kijk hem nou...” Ze staat op, klimt op een hoopje puin en kijkt naar Rido. “Kijk hem nou liggen. Half in het donker, terug van een lange reis, niemand weet wat hij heeft meegemaakt en wat doen we? Wij bespreken de boel. Het hoort niet.” “Voor hetzelfde geld is hij door de tegenstanders te grazen genomen. Jij weet net zo goed als ik dat zij hem haten en dat als hij gevangen zou worden genomen, dat ze hun snode plannen meteen uit gaan voeren,” bijt een lompe, forse meid haar toe. Met een kwaad gezicht kijkt Kora haar. “Wat weet jij nou van Rido,” vraagt ze beschuldigend. Het wordt haar wat teveel, ze kan haar emoties niet meer in bedwang houden. “Hij doet ons heus geen kwaad,” roept ze terwijl tranen over haar gezicht stromen. Voordat iemand haar kan opvangen, springt ze van de berg puin af en rent ze naar Rido. Ze stapt over hem heen en gaat bij hem in de hoek liggen. Haar lichaampje trilt zachtjes, onder haar gesnik. De rest ziet het allemaal geschrokken aan. Als uitzondering staat Deld uitdrukkingsloos te kijken. “Waarom doe je niets,” fluistert Lisa zachtjes tegen haar broer. “Het hoeft niet,” antwoordt Deld geruststellend. Kora’s lijfje blijft trillen en haar lange, rode haren liggen als een deken over haar heen. Rido slaapt verder, hoewel... zijn lichaam beweegt een beetje. Even blijft het tweetal zo liggen, waarna Rido zijn arm over haar heen doet. Zijn ogen gaan open en voorzichtig gaat hij rechtop zitten. Zijn gezicht ziet er nog erger uit dan zijn kleren, een gezwollen blauw oog schetst zijn karakter nog erger. Zoals hem eigen is, wrijft hij door zijn lange, gitzwarte spikeharen. Met een betraand gezicht kijkt Kora hem aan. “Rido,” vraagt ze nasnikkend. “Hé kleintje. Hoe gaat ‘ie?”
__________________
Cry 'Havoc' and let slip the dogs of War.
Laatst gewijzigd op 07-04-2003 om 22:16. |
![]() |
|
Het heeft idd niet echt een einde, ik wil er een vervolgverhaal van maken.
Is het de moeite waard om een vervolg op te schrijven? Dan kan er een behoorlijk anarchistische wereld te voorschijn komen, waar the tribe nog een puntje aan kan zuigen. ![]()
__________________
Cry 'Havoc' and let slip the dogs of War.
|
![]() |
||
Citaat:
![]() Ik zal je nog een uitgebreide reactie geven. ![]()
__________________
Al is de reiziger nog zo snel, de ns vertraagt hem wel.
|
![]() |
|
Vervolg. Lezen jullie het (überhaupt) nog?
@ieke: doe het rustig aan, eerst beter worden. ![]() Wat vinden jullie van het einde, van de wereld waarin zij leven en van de manier waarop in alweer een deeleinde aan dit verhaal heb gebreid? Ik weet namelijk niet zeker of ik er zelf wel tevreden over ben. ------------- “Rido! Je bent wakker! Iedereen sprak over... ze wilden je... het was gewoon gemeen! Jij mag niet opgesloten worden!” “Huh?” “Ze dachten dat je gevangen was genomen door de tegenstanders!” “Maar...” “Dat ben je toch niet?” “Geen flauw idee.” “Rido, doe niet zo stom! Jij weet best wel wat ik bedoel, je wéét het!” Wanhopig kijkt ze Rido aan. Speelt hij nu met haar of zou hij het echt niet weten? “Meen je dat?” “Nope. Sorry meid, maar ik heb hier nu even geen tijd voor. Is Deld er ook?” Ze wijst richting Deld en blijft naar Rido kijken. Waarom wil hij het niet zeggen, als hij het wel weet? Zonder verder nog enige aandacht aan Kora te besteden loopt Rido rustig naar Deld. Hij gaat voor hem staan, recht zijn rug en plaatst zijn hand op Delds’ schouder. “Jongen, wij moeten praten. Nu.” “Hey Rido, dat gaat zomaar niet,” probeert Lijtz. “Vertel eens wat er met je is gebeurd.” Kwaad kijkt Rido hem aan. Woede is uit zijn ogen af te lezen. Hij schiet op Lijtz af, grijpt hem bij zijn lurven en tlt hem een stukje op. “Jou heb ik nooit gemogen en dat weet je!” “Rido? Lieverd, wat doe je,” vraagt Daļa hem met een zachte, zoete stem. Hij draait zich om, zonder Lijtz los te laten. Met haar trouwe, ontwapende blik kijkt Daļa hem aan. “Donder op,” snauwt hij tegen Lijtz, zonder geconcentreerd te lijken. Terwijl hij Lijtz laat vallen, pakt Daļa zijn handen vast. “We hebben je gemist.” De kluts kwijt zijnde, kijkt Rido om zich heen. Hij mompelt wat en trekt zich los van Daļa. “Kom Deld.” Het tweetal loopt weg. Samen staan ze op het dak van de bunker. Het uitzicht over de stad is magnefique, de rode gloed maakt de stilte bijna draagelijk. “Hier. Trek dit eerst aan.” Deld gooit Rido een zwart paktoe, terwijl hij er zelf ook een aantrekt. “Afwering?” “Warmtesensoren. Ze zijn beter geworden en wij moesten ons aanpassen. Veel clans zijn weg, we hebben een venture aan moeten gaan met...” “Met?” “De Nirp.” “Wat de hel,” buldert Rido. “Hoe durven jullie? Zij hebben ons... je weet toch nog wat zij ons hebben geflikt?” “Wij waren net zo erg bij hen. We hebben goede voordelen hiervan. Als je in een tijd van... wanorde leeft, heb je niet veel keus. Jij was weg en de Tegenstanders kwamen met nieuwe snufjes op de proppen.” “Ik moest wel weg. Jullie leven hier zo bekrompen! Ik ben naar een plek gegaan, waar het wel fijn is. Daar zijn de tegenstanders in banden geslagen, daar hebben ze beperkingen. Weet je... daar dienen ze ons. Er is een soort van overeenkomst, wij leven en zij helpen.” “Rido, waar heb je het over?” “Over een wereld zonder oorlog. Ik heb een poos in de woestijn gezeten, zonder drinken en eten. We hebben niet persé dingen nodig. Ik ging graven, zonder enige reden. Alleen maar graven... met mijn blote handen.” Ongelovig kijkt Deld zijn maat aan. Zouden de tegenstanders hem toch te pakken hebben gekregen? Hij praat wartaal, overleven zonder de tegenstanders? Niemand kan dat, zelfs Rido niet. “Ik meen het. Het ķs mogelijk, ik heb het gedaan. Ik groef en groef en wat zag ik op een gegeven moment? Water! Als een maniak dronk ik het, twee dagen lang bleef ik op die plek. Ik dacht dat de Godin mij het had gegeven, geschonken uit liefde. Telkens groef ik dieper, want de ‘bron’ raakte soms op, soms stroomde het water niet meer naar boven. Na twee dagen had ik geen dorst meer en waren mijn handen kapot van het graven. Voedsel wilde ik. Toegegeven, ik was er erg aan toe. Waanbeelden van Tegenstanders die op me afkwamen en mij meenamen waren dagelijkse kost. Op een gegeven moment wilde ik persé wat eten. Het zand smaakte vies, dus ik ging verder om me heen kijken. Kijk, ik heb wat meegenomen.” Uit zijn buidel haalt Rido een stuk bast, met een witte stof erop. Het is half afgekloven, maar dat schijnt hem niets uit te maken. Alsof het de meest kostbare vracht ooit is, geeft hij het aan Deld. “Alsjeblieft. Eet maar.” Ongelovig en bang kijkt Deld naar het stuk bast dat in zijn handen wordt gedrukt. Aarzelend houdt hij het bij zijn neus en ademt de lucht in. Het ruikt niet giftig... “Eet het witte stuk.” Deld neemt een hap van het wit. “He? Dat smaakt naar...” “Kokos.” “Maar dat is... heb je dit van de Tegenstanders gebietst?” “Nee. Het was in de woestijn. Dit komt van planten. Ik weet het, het klinkt raar, maar het is echt zo. Planten schenken ons voedsel.” “Wow.” Zo zitten ze daar een poosje. De een vertelt over zijn ontdekkingen, terwijl Deld gefascineerd luisterd. Na enige tijd komt Rido’s verhaal bij het deel van de Nieuwe Wereld, zoals hij het zelf noemt. “De Nieuwe Wereld is een wonderbaarlijke plek. Daar zijn geen clans, geen Tegenstanders, helemaal niets. Er zijn regels, dat wel. Veel ook nog. Ze hebben het daar over cholesterolgehaltes, diabetes, idealen en Body Mass Indexes. Twee groepen zijn te onderscheiden, die in vrede met elkaar leven. De ene groep heette iets van... anorexisten. De tweede groep kijkt heel erg naar die eerste op. Zij zijn kwetsbaar, breekbaar en heel dun.” “Wat?” “Blijkbaar wil iedereen van de tweede groep, hun naam was zoiets als ‘boelimisten,’ bij hen horen. Geen van beide groepen waren vriendelijk, hartelijk of open. Het was echt.. allemaal geconcentreerd op alleen maar dun zijn.” “Deden de tegenstanders dat express?” “Nee, de mensen wilden juist dat zij hen hielpen om zo te worden. Voedsel hadden ze genoeg ik ben redelijk vaak door iemand van de tweede groep meegenomen, om nar de ‘supermarkt’ te gaan. Dat durfden ze gewoon, zonder angst voor de Tegenstanders.” Langzaam gaat de zon onder en daalt het electriciteitsniveau. Vanuit zijn ooghoek ziet Rido enkele Nirpen met Kora, Lisa en nog wat anderen op pad gaan. Op een zachte toon, waar duidelijk veel enthousiastme uit is te horen, gaat hij verder. Hij vertelt hoe gek de eerste groep was. “Zij leefden om slank te zijn, en keken steeds vaken naar zogenaamde ‘modellen.’ Ooit behoorden zij allemaal tot de eerste groep, en in hun laatste levenstijd, want allebei de groepen leeft nooit lang, werden er foto’s en andere beelden van hun gemaakt. Werkelijk iedereen vereerde hen,” zegt Rido. “Maar de Tegenstanders deden niet gemeen?” “Deld, alle Tegenstanders die wij hier kennen; de automatische geweren, de sensoren, hitte-modules, zelfs de ovens en de computers, kan je nagaan, de computers!, waren er niet. Diegenen die er wel waren, dienden voor berekeningen te maken, om gewicht te geven, noem maar op. Het was zo vreemd, iedereen deed daar... tsja, niemand sprak over de Tegenstanders.” “Geen vijanden?” “Jawel. Eén vijand, noemden zij, maar dat begreep ik niet. Twee dagen bleef ik daar maar, want ookal was het erg mooi, het was ook eng. Zij noemden voedsel de vijand.” “Voedsel?” “Jep. Daarom ben ik hier weer. We kunnen nu beter tegen de Tegenstanders vechten, omdat ik weet dat je meer dingen kan eten in plaats van het spul dat we van hen moeten stelen.” “Ruig.” “Jep.”
__________________
Cry 'Havoc' and let slip the dogs of War.
|
![]() |
|
Verwijderd
|
Hey, ik lees hem nog wel. Althans, nu dan.
![]() Ik heb de verherschreven versies van dat eerste deel niet meer tot me genomen, maar wel dit laatste deel. Het is met recht een vervolgverhaal, want het is nu alleen nog maar vaag. Gelukkig was een groot deel van dit verhaal zonder heel erg veel karakters, want zeker met die namen zijn ze lastig te onderscheiden. Wat me opviel was dat een groot deel van het verhaal dialoog was en dat het nog steeds goed te lezen was. Goeie zaak, want een dialoog is een goede manier om een verhaal te vertellen, als je het kan. En jij kan het dus wel. De zin "Ooit behoorden zij allemaal tot de eerste groep, en in hun laatste levenstijd, want allebei de groepen leeft nooit lang, werden er fotos en andere beelden van hun gemaakt" is heel erg raar. Er staat ook ergens 'nar' in plaats van 'naar'. Laat er maar een zoekfunctie over gaan. LUH-3417 |
![]() |
|
Deze is mooier, het blijft nog steeds wat vaag, maar het is zo wel mooi. Ik verwacht nog wel een vervolg, dit is een geweldige inleiding, het is nog mooi vaag maar wel boeient.
![]() Ik wil de rest weten!! ![]() Heb nog geen brief gezien ![]()
__________________
Al is de reiziger nog zo snel, de ns vertraagt hem wel.
|
![]() |
|
Hallo again.
In de vakantie heb ik niet stilgezeten, er is een vervolg. Bedankt voor het commentaar, de spelling laat inderdaad nog wat te wensen over. Nu heb ik geprobeerd de dialoogwat te beperken, maar het is er nog steeds. We gaan verder met Rido en Deld die nog steeds op het dak zitten. - - - - - - De twee blijven een tijdje staren in de verte. Zonder veel woorden vuil te maken besluiten ze niks te veranderen aan het beleid en de rest alleen maar deels op de hoogte te brengen. Na enige tijd komt Kora boven. Ze kijkt Rido vragend aan, maar houdt haar mond stevig dicht. Het blad met eten en drinken klemt ze stevig vast, zodat het zó moeizaam verkregen voedsel niet verspild wordt. Koel vraagt ze of rido en Deld honger hebben. Op Rido’s vreemde antwoord “Ja en ik wil wél eten” reageert ze niet. Ze zet het blad slechts stillletjes neer en sluipt even geruisloos als ze boven kwam weer nar beneden. “Ze is groot geworden.” “Volwassener.” Die nacht denkt Rido over alles na. Is er dan nergens een wereld waar kinderen rustig op kunnen groeien, zonder al die extra dingen zoals eten vergaren en Tegenstanders? Kora verdient het, iedereen van ons verdient het. Al peinzend valt hij in slaap. Die nacht slaapt hij, ondanks het bed waarin hij mocht slapen, onrustig. Hij wordt geplaagd door dromen waarin zijn vrienden uitgeschakeld door de Tegenstanders werden en hem daarna ook te grazen namen. “Ontbijttijd. Ga je mee?” Bezweet schrikt Rido wakker. De dromen staan hem nog vers in het geheugen gegrift. Het jongetje dat aan zijn voeten staat kent hij niet. “Geen honger. Ga weg,” snauwt hij slaapdronken. “Altijd hetzelfde met jullie Sliven,” zegt het jochje in zichzelf en wil weglopen. Hij heeft de woorden nog niet uit zijn mond of rido staat al als een razende over hem heengebogen. “Sodemieter op, Nirp!” Rido schudt het knulletje door elkaar, die hevig geschrokken is. Stamelend zegt hij dat hij losgelaten wil worden en tranen verschijnen in zijn ogen. Pas als anderen om het tweetal heen gaan staan en protesterend commentaar geven, laat Rido het kind op de grond vallen. Met een afwezige blik beent Rido zich een weg door de mensen. “Deld?” Rido gooit wat spullen aan de kant. “Deld, waar zit je?” verder naar achteren lopend, kijkt hij zoekend om zich heen. Dan, alsof hij nooit op zielenticht was gegaan, komt Deld te voorschijn vanachter een oude doos. Rido pakt hem bij zijn arm en trekt hem een eindje mee. “Ik heb zitten denken.”
__________________
Cry 'Havoc' and let slip the dogs of War.
|
Advertentie |
|
![]() |
|
|