|
Mijn titels zijn nog altijd vreselijk, maar mijn verhalen hopelijk beter.
- - -
Pierre opende zijn ogen en moest ze direct weer sluiten door de felle zon. Even dacht hij dood te zijn, maar de pijn in zijn schouders wekte hem tot leven. Zijn lichaam lag op iets hards en alles bewoog. Met zijn ogen dicht en soms zijn hand ervoor krabbelde hij overeind. De ondergrond paste zich ongemakkelijk goed aan aan zijn bewegingen en hij ging verschillende malen onderuit. Hij vond op de tast een houten plank die iets hoger was dan het andere hout en ging erop zitten, met zijn handen voor zijn gezicht.
Na een poos zo gezeten te hebben, probeerde hij langzaam zijn ogen te openen. Hij moest weten of het geschommel echt was, of tussen zijn oren zat. Eerst nog met zijn hand tegen zijn voorhoofd maar later met alleen samengeknepen ogen, kon hij rondkijken. Donkere vormen tegen een felle, witgele achtergrond. Dat was de zon, kennelijk. De zwarte vlekken werden langzaam duidelijker. Kleuren onderscheidden zich, vormen kropen binnen hun grenzen totdat Pierre het geheel herkende.
Een boot. Een kleine, houten boot. Daarachter eindeloos veel zee en daarachter nog meer lucht. Oceaan. Vandaar het geschommel. Pierre keek om zich heen en inspecteerde zijn vaartuig. Klein, bijzonder klein. Leeg, dat ook. Geen roeispanen, geen voedsel, geen eten… alleen de boot. Ja, en hijzelf natuurlijk.
Een enorme eenzaamheid overviel hem.
Pierre wist niet hoe hij hier terecht was gekomen. Hij groef diep in zijn mistige geheugen, maar kon niets vinden. Even dacht hij zich een cruise, een schipbreuk te herinneren, maar hij verwierp de gedachte. Hij hield zich er te krampachtig aan vast. Een verklaring omwille van de verklaring. Het kostte hem een hoop tijd en moeite om het vraagstuk met rust te laten, maar het gelukte hem uiteindelijk. Het deed er niet toe hoe hij hier kwam, het ging erom hoe hij hier vandaan kwam.
Zonder roeispanen of andere manier om zich voort te bewegen, was hij afhankelijk van de stroming. Als hij wilde overleven, moest hij land vinden. Of op zijn minst andere mensen, die hem dan op hun boot mee konden nemen. Eten en drinken. En gezelschap.
Met ogen als spleetjes tuurde hij de horizon nog eens af. Geen rook, geen zeil, geen mast, geen bergen,… niets. Water. Eindeloze vlaktes water, langzaam wiegend. Hij scheurde een stuk van zijn shirt af om op te kauwen.
Hoeveel tijd er verstreek wist hij niet. De zon leek op dezelfde plek te staan, maar zonder vaste plaats of herkenningspunten, was het onmogelijk om daar het tijdsverloop aan af te meten. Voor zijn gevoel waren er al weken voorbijgegaan, maar het was nog altijd dag.
Pierre lag nu languit op zijn buik. Hij probeerde zijn hoofd te beschermen tegen de zon met zijn handen, maar voelde hoe zijn rug dan brandde. Geregeld draaide hij zich wild om, waarmee hij zich bezeerde aan het harde hout.
Een flits schoot door zijn achterhoofd en hij sprong op zijn knieën. Hij zat rechtop en keek om zich heen. Niets aan de horizon, geen wolk aan de lucht. De zon, de zee. Dat was alles. Vuur en water. En hijzelf, natuurlijk.
Hij probeerde iets hardop te zeggen, maar hij merkte hoe hij zijn lippen van elkaar gescheurd moesten worden van de dorst. Het was duidelijk dat er geen verandering was gekomen in zijn situatie. Ieder moment had hij gehoopt land of beschaving te zien, maar het was nooit gekomen. Er waren eindeloos veel momenten geweest waarop dat mogelijk was, maar geen enkele werd bewaarheid. Pierre nam aan dat er nooit verbetering zou komen zijn situatie. Verslagen liet hij zijn schouders zakken. Hij had alleen het heden en was verschrikkelijk eenzaam.
Waarschijnlijk was hij in slaap gevallen, of bezweken door de brandende hitte. Na een onbepaalde tijd werd hij weer wakker. Hij moest even wennen aan de zon, maar niet zo lang als eerst. Plotseling besefte hij dat hij niet meer alleen op de zee was. Naast hem was eenzelfde roeiboot, ook met een eenzame man erin. Even voor hem nog één en schuin daarachter zat een vrouw in haar boot. Overal waren mensen in roeiboten, zo ver hij maar kon zien! Tot aan de horizon was het vol met schimmen van mensen en boten.
Hij klauterde overeind en probeerde wat te zeggen tegen de man naast zich. Zijn keel scheurde uiteen van de pijn en er kwam geen geluid uit. Te droog, te verschrompeld. Toch keek de man even opzij. Hij had zijn armen om zijn benen gevouwen en zat met hangende schouders voorovergebogen in zijn boot. Zijn blik was droevig, verslagen. Hij keek weer voor zich, naar de bodem en zuchtte geluidloos.
Hij probeerde het nog eens en zakte ineen van de pijn. De man keek niet meer. Pierre probeerde het bij de andere mensen om hen heen, maar ook daar kreeg hij geen reacties anders dan weemoedige blikken en gebroken zuchten. Hij sloeg met zijn handen op de zijkanten van de boot, stampte met zijn voeten, maar niemand reageerde op hem.
Eén keer probeerde hij over te stappen naar een andere boot, maar zodra hij teveel naar een kant bewoog, dreigde hij om te slaan. In het water zou hij zeker sterven. Te zwak om te zwemmen en geen ruimte om boven te komen. Hij was veroordeeld tot deze boot, tot de eenzaamheid temidden van alle anderen, net als al die anderen.
Hij liet zich zakken op de bank, sloot zijn armen om zijn benen en liet een lange zucht ontsnappen langst zijn brandende lippen.
- - -
LUH-3417
|