Oud verhaal... Ik denk 2 jaar geleden voor school geschrevenDe klap
Ik kijk in de spiegel in de badkamer. Ik word aangestaard door een verminkt gezicht. Ik zie overal op het gezicht rode plekken en grote plekken waar de huid vanaf geschoeid is. Dit ben ik. En dat alles door zo’n stom ongeluk. Ik huil. Ik huil om mijn afgrijselijke zelf. In een vlaag van woede maai ik alles wat binnen mijn handbereik is van de wastafel af. Beng! Ik draai me in doodsbang om. Ik sta verstijfd van schrik. Die klap! Ik sta trillend op mijn benen. Alle beelden, alle angst en alle emoties komen weer naar boven…
‘Kom op, David’, hoor ik mijn vrienden zeggen, ’ er gebeurt heus niks, hoor. Kom mee!’ Ik twijfel. Zal ik met ze meegaan het verlaten pakhuis in? ‘Kom op nou, David.
We hebben een mooi vrachtje vuurwerk weten te ronselen en jij mag ook wat hebben. We zijn immers vrienden’, zeggen ze tegen mij. Zal ik zeggen dat ik niets hoef en dat ik op mijn kleine zusje moet passen? Ik wil helemaal niet met ze mee.
Ik wil naar huis… Maar straks vinden ze me een sukkel en dan hoor ik niet meer bij het populaire groepje, spookt het door mijn hoofd. Dan hak ik de knoop door. Goed, zeg ik, ik ga met jullie mee. Er stijgt een licht gejuich rond mij op en eventjes laten klim ik met hen over de beveiligingshekken.
‘Jezus man, ‘t is hier wel kleredonker zeg, hé’, zegt mijn vriend Joost tegen mij.
Ik kijk in het rond. Langzamerhand kan ik wat dingen onderscheiden. Ik zie een grote deur, een wenteltrap en wat oud meubilair. Ik plof samen met mijn vrienden op wat oude banken neer en ik vermaak me eigenlijk best wel. We vertellen elkaar grappen en kletsen over de meisjes van 3a. Na een tijdje zie ik Erik en Sander samen weglopen. Ik vraag aan Joost of hij weet wat ze gaan doen. Hij geeft mij geen antwoord. Ik vraag het nog eens. Dan zie ik dat Erik en Sander teruggekomen zijn. Wat hebben ze in hun handen? Het lijken wel flessen drank. Ik heb gelijk. Het zijn flessen drank. Wodka, Passoa en nog meer soorten waar ik de namen niet van ken. Ik ruik eventjes aan een fles. Bah. Ik heb nog nooit van alcohol gehouden. Mijn vrienden houden er blijkbaar wel van, want ik zie ze met grote slokken drinken.
Ongeveer een uur later zijn de flessen leeg. Mijn vrienden zijn straalbezopen. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik wil graag naar huis, maar ik kan ze hier niet achterlaten. Ze kunnen ook niet zo over straat. Uit een vaag gebrabbel kan ik opmaken dat ze nu naar het vuurwerk gaan kijken. Ik wil ze nog tegenhouden. Ze kunnen niet nu naar het vuurwerk toe. Ze zijn nu tot alles in staat, spookt het door mijn hoofd. Ik durf het niet. Ik durf ze niet tegen te spreken. Ze zijn mijn vrienden, maar toch. Ze zijn nu tot alles in staat. Straks lig ik hier in dit pakhuis helemaal in elkaar gemept. Ik zal maar met ze mee moeten gaan. Langzaam loop ik met tegenzin achter ze aan naar een ander hal van het pakhuis. Onderweg slaat Joost zijn arm om mij heen. Ik ruik zijn vieze adem. Hij stinkt naar alcohol. Ik duw zijn arm weg en loop wat sneller door. Ik hoor zijn voetstappen achter mij. Ik tel ze, tot ik plotseling tegen Erik opbots. Hier is het wat lichter. Ik kijk om me heen. Ik zie wat kapotgeslagen ramen. Zouden zij dat ook hebben gedaan? Joost stoot me aan en wijst naar het vuurwerk. Voor mij zie ik zestien grote dozen staan. Zit daar allemaal vuurwerk in? vraag ik ongelovig. ‘ Nee, koeienstront, nou goed’, zegt Sander met een boze blik tegen mij. Ik pak een doos en maak hem open. Ik kijk mijn ogen uit. Duizendklappers, vuurpijlen, vliegende rookbommen. Alles zit er in. Hier zou zelfs de grootste vuurwerkgek van dromen. Dan kijk ik de jongens één voor één aan. Hoe komen jullie hieraan? vraag ik. ‘ Alles eerlijk gejat ’, vertellen ze mij trots. Dan hoef ik dus helemaal niks, hoor, zeg ik. Ik loop op hen af en zeg het nog eens. Ik hoef helemaal niks! Horen jullie mij? IK HOEF HELEMAAL NIKS! Niet als jullie het gestolen hebben en het maakt me niks uit als jullie me nou uit het groepje sturen, want met zulke misdadigers wil ik niets meer te maken hebben. Ik draai me om en loop weg. Ik voel geen angst meer voor hen. Ik hoor ze achter mijn rug lachen. Ik draai me weer om. Wat is er nou, hè? ‘t Is wel grappig, hè. Ha-ha-ha, ik lach me dood. Nou, dus mooi niet! Erik komt dreigend op mij af.
‘Zo, had je wat, mannetje?’ Ik zie hoe hij in zijn binnenzak van zijn jack graait en er een mes uithaalt. Plots voel ik de angst weer die ik daarvoor ook altijd voor hen had gevoeld. Ik tril. “Had je nou nog wat, hè hè?’ N-nee, stotter ik. ‘Kijk nou es, jongens, kijk es wat een schijtluis ‘t eigenlijk is. Blijf je hier gezellig bij ons, Davidje?’ Hij pakt mijn hoofd vast en laat het knikken. ‘Mooi zo, dat is dan geregeld.’ Hij geeft me een duw achteruit en een tel wankel ik op mijn benen. Erik en Sander steken ieder een sigaret aan en laten deze in de groep rondgaan. Erik, Sander, Daniel, Joost. De sigaret wordt steeds weer doorgegeven. Nog maar één jongen van wie ik de naam niet ken is voor mij en dan moet ik. Ik neem een heel klein kort trekje, omdat ik niet durf te weigeren. Bah, wat smaakt dit ranzig. Ik begin te hoesten. Ze lachen allemaal. Ik word knalrood en mompel dat ik nog nooit eerder heb gerookt. Erik gooit de sigaret achteloos naar achteren. Ik schreeuw nog. Kijk uit. Maar het helpt niet meer. Een stuk oud etiket van een vuurwerkdoos brandt al. Ik zie dat de andere jongens hard wegrennen, maar voor is het al te laat. Ik kom nooit meer op tijd ver genoeg weg. Ik probeer uit alle macht het papier nog uit te trappen, maar het is al te laat. Het vuur likt aan de eerste doos met vuuwerk. Ik weet dat het nog enkele secondes zal duren voordat ik met alles de lucht in zal gaan. Ik tel af. 5.. 4.. 3.. 2........ 1
|