|
Ik heb hem nog niet echt goed aangepast, maar hij moet wel leesbaar zijn.
Vertel me wat je vindt!!
------------------------------------------------
Het gebouw
Ik steek wederom de drukke straat over, ren tussen de toeterende en dreigende auto’s door, op weg naar mijn bevrijding. Snel nog langs de grote eik en het abstracte kunstwerk, dan door de deuren de reusachtige hal binnen. Ik hoor enkel geroezemoes, een mysterieus geluid in deze imposante hal. Ik bekijk voor de zoveelste keer het prachtige mozaïek op de vloer. Het licht werpt zich door de hoge, kerkachtige ramen en schaduwen spelen een spelletje. Ik adem enkele malen de muffe doch overheerlijke lucht van mijn gebouw is, vervolgens loop ik door naar de volgende ruimte. Afgesloten met een prachtige hoge eikenhouten deur.
Ik laat me stilletjes zakken op een stoel en bekijk de kasten, de ramen, de tafels en de stoelen. Telkens weer bevliegt me een prachtig gevoel, ik kan het nog niet duidelijk omschrijven… het voelt magisch.
Ik haal wat boeken uit mijn tas en verdiep me in wat ik moet; school. Ondertussen bonst mijn hart van de stille overwelming.
Ik schrik pas weer op uit mijn boeken wanneer ik zware voetstappen hoor naderen. Mijn horloge vertelt me dat het bijna acht uur is. Snel pak ik mijn tas en boeken, en duik ik achter een van de kasten. Ik kruip een tijdje over de grond tot ik een nis nader. Een nis met twee gordijnen. De voetstappen komen dichterbij, ik heb geen keuzen. Vlug duik ik achter de gordijnen en houd ik me zo stil mogelijk. De voetstappen naderen, passeren, openden de grote eikenhouten deur en sluiten deze weer achter zich. Ik ben alleen.
Meteen voel ik de angst in mijn maag; Wat doe ik?! Ik blijf zitten in mijn nis en hap naar adem, heerlijke adem. Ik weet wat ik doe.
Ik wacht tot mijn horloge negen uur aangeeft en trek dan de gordijnen open. Ik ben niet alleen, ik ben met mijn geliefde samen.
Kruipend beweeg ik met voort tussen de kasten. Ik lach en lik de betegelde vloer. Wat, lik ik de vloer?
Op mijn rug liggend bekijk ik het plafond, ik giechel als een klein kind. Het plafond, zeker vijf meter hoog, blijft me zeker een uur boeien met alle rondingen en kleuren. Met een zucht kruip ik verder; er is nog meer moois. Ik kruip de aanliggende ruimte in en hap naar adem van verrassing. Waarom eigenlijk? Ik moet hier al tientallen keren geweest zijn en juist nú ontdek ik de schoonheid van de ruimte pas. Een prachtige houten trap leidt naar een vide, met een balustrade van hetzelfde hout. Onder en op de vide staan prachtige donkerbruine kasten. Als een peuter beklim ik de trap, hand voor hand, knie voor knie. Ik streel de treden, zoen de leuning en ik heb de trap in geheel lief.
Op de vide aai ik de kasten en klim ik in een soortgelijke nis als voorheen. Ik begin te huilen, laat mijn tranen op de stenen vloer vallen. De schoonheid valt me aan.
Jankend en kermend zit ik daar, te schreeuwen om vergeving. ‘Toe, vergeef me!’ waarom? Omdat ik het niet kan helpen, ik heb lief.
Niemand komt me troosten, ik vind de troost in mijn eigen armen. Mezelf wiegend kom ik tot rust. De energie stijgt in me. Ik dender als een bezetene de trap af, naar de volgende ruimte, een hal met een reusachtige trap naar een hoger gelegen verdieping. Ik verzamel al mijn moed en zoef naar boven, naar een hal met enkele kasten en deuren. Ik weet waar ik zijn moet, de tweede deur aan de linkerkant trek ik open. De trap achter de deur ren ik op, naar een aula.
Het maanlicht schijnt door de grote ramen en belicht zo het mozaïek in het midden van de aula. Een ster, een prachtige ster.
Ik laat me op de grond vallen, maak mijn tas weer open en haal er een boterhamtrommeltje uit. Gulzig eet ik hem leeg, ondertussen houd ik mijn blik op de ster, die lijkt te flikkeren in het maanlicht, gericht.
‘Ik houd van je,’ mompelde hij.
‘Hmm-mm.’
‘Je weet toch dat ik van je houd?’
Ik zuchtte en kuchte een ‘ik-weet-het,-ik-ook-van-jou’, vervolgens keek ik weer door het dakraam naar een duif op een antenne. De duif was gezellige dik, keek om zich heen en krabde met zijn snavel tussen zijn veren.
‘Ik zie je morgen wel,’ zei hij en vloog er weer vandoor.
‘Wat gek eigenlijk hè, dat hij zo zeker is me morgen weer te zien,’zei ik.
‘Hè, wat? Wie?’ Waarom begreep hij me nou niet.
‘De dúif, Adam, de dúif!!!’ gilde ik.
‘Je bent gek.’
Hij beklom me en begon me zoenen, ik voelde me beschaamd.
‘Ik ga vreemd, Adam… ik meen het,’ piepte ik. Adam giechelde en ging verder met zijn geliefkoos.
‘Zeker met die duif van je.’
Op de vloer schrik ik wakker. Koud. Voorzichtig kruip ik naar de ster en lig ik mezelf in het centrum. Met mijn tas aan mijn zijde bekijk ik het mozaïek van dichtbij; de kleine groefjes tussen de steentjes, het galzuur.
‘Och, ik houd zoveel van je,’ piep ik. Ik zoen de stel, ik streel de ster.
Voorzichtig knoop ik mijn blouse open, ik vouw de blouse op en leg het slordige pakketje in een van de vijf punten van de ster. Mijn schoenen en rok gaan uit, mijn blote buik, benen en armen raken het centrum van de ster. Vluchtig trek ik mijn ondergoed uit en ga ik languit op mijn rug liggen. Naakt.
‘Heb me dan lief,’ fluister ik, ‘heb me dan lief…’
Ik kronkel in de ster, de hele nacht.
Om zeven uur ’s ochtends hoor ik stemmen beneden, snel sta ik op en kleed ik mijn blote lichaam aan. Ik zoen de ster nog éénmaal en verlaat vervolgens de door de zon overgoten aula.
Ik loop precies door dezelfde ruimten als voorgaande nacht naar de voordeur. Wanneer ik voor het grote gebouw sta, naast het kunstwerk, blaas ik een handkusje naar de hoge ramen van de aula. Ik fluister zachtjes;’Tot morgen,’ en loop langs de grote eik richting de straat. Met mijn gedachten nog bij mijn minnaar en ons nachtelijke avontuurtje, steek ik over.
De bus heb ik nooit aan zien komen.
Dag Adam, dag bibliotheek, dag duif.
Laatst gewijzigd op 26-05-2003 om 16:16.
|