Een strijd vol eenzaamheid
Een vrouw van zestig zit op haar knieën op de grond
Ze doet wat van haar gevraagd wordt, houd verder haar mond..
Ze denkt aan haar kinderen, zo ver weg van haar
Zij wel gelukkig, gelukkig maar.
Ze voelt kilte en eenzaamheid
En vecht in haar eentje een benauwde strijd
De vrouw van zestig zit op een oude gesplinterde stoel
Haar niet waardig, of zij misschien hem niet
Ze wacht en wacht, dat als haar enigste doel
En voelt de kilte en eenzaamheid
Ze vecht nog steeds een vermoeiende strijd
Een aantal tranen rollen over haar wangen,
Ze schreeuwt in stilte en verwijt haar verlangen
Haar verlangen naar vriendschap, een vriendelijk woord
Ze denkt en ze weet, wordt door emoties vermoord
En hier alleen in alle eenzaamheid
vecht zij deze bittere strijd
Maar dan op eens, daar is hij dan
deze oude doch vriendelijk uitziende man
met een gouden aureool vlak boven zijn hoofd.
Een versleten jas als een mantel over zijn schouder
Haar verlosser, haar redder, haar derde ouder.
de brandhaard van verdriet tijdelijk verdoofd
Hij glimlacht naar haar en zij naar hem
Ze opent haar mond, wil wat zeggen, wil laten weer klinken haar eens prachtige stem
Wil openen de weg die gesloten was, wil heengaan van de eenzaamheid
Op deze manier bevecht zij haar ooit verbitterde strijd
Plots, op het moment dat het gebeuren moest
Duwt hij haar kopje onder terug in de zee die kilte heet
als een mooi gebaar, als een aardigheid, als een “wat moet dat moet”
gooit hij haar de 20 cent toe, op deze manier houdende haar zoet
hij loopt nu weg, naar zijn bestemming toe, waar die ook mogen zijn,
Ten spijt het onrechtvaardige, hun levens slechts heel even in verweving
Op het moment dat de wanhoop toe zal slaan komt tot haar een ingeving
Ze zegt tegen zichzelf, terwijl ze denkt aan alle eenzaamheid, kilte en schijn:
“Ach, het leven van een toiletjuffrouw, zoals ik, zal altijd zo blijven en altijd zo zijn.”
MC2002
|