De donzen deken zuiver zacht
En de hemel ingeprezen
De zwoele zware atmosfeer
Beschermde baai
Vrij van wat wij vrezen
De donk're kou de gure nacht
Trekt tergend langzaam loom
Verstikkend vingerwerk
Dat daarbuiten
Geen goed gevonden
Binnen stevig sterk
De rechtschapen droom
Over oppervlakten ongezien
Uit angst ontweken
Woelt de warmte
Speelt het licht
Van vrijheid en geweten
Uitleg (Vliegh, niet verder lezen):
De wet, de moraal, de regels, de tradities van een cultuur worden door die cultuur als 'goed' gezien, de 'zuivere' regels van het bestaan. Ze voelt zich in die regels ingebed, een kind in zijn deken, een schip in de haven, veilig van wat zij als 'slecht' definieren. Ze prijst zichzelf de hemel in. Ze definieert de dingen die zij doet als 'goed', en zegt dan: 'Kijk, hier doen wij alleen maar goede dingen'. En schept zo het warme, plakkerige incestueuze consensus-sfeertje wat bijv. ook Paars beheerst(e, gnagnagna).
En over de jaren wordt dit erger. Wat eerst nog ergens op gestoeld was, wordt door machtsdragers, door achterlijkheid, door gemakszucht, ook in veranderende situaties tot dogma verheven. Heel voorzichtig (vingerwerk, langzaam) wordt elke vrijheid en vooral het
nadenken over 'waarom' verstikt. Binnenin is alles 'goed', en wat er buiten ligt is 'slecht', of hoogstens een mislukte imitatie van het eigen 'goed'.
Op den duur is er zelfs geen oog meer voor anderen, geen objectiviteit, dit worden 'oppervlakten ongezien' (expres niet het correcte 'opppervlakken' gebruikt). Men is er bang voor, want die anderen overleven ondanks hun 'slechtheid' toch... Eigenlijk lijkt alles zelfs het beste te gaan met mensen die steeds de moed opbrengen om zelf na te denken, om hun
eigen 'geweten' de leiddraad van hun leven te laten zijn.
Dit hele gedicht is eigenlijk geinspireerd door een paar colleges en wat boeken over de filosofen Kant (durft uit uw eigen onmondigheid te stappen) en Nietzsche (voor zijn overleving kent de 'geestelijke' mens vormen toe aan de 'lichamelijke' wereld waarin hij vertoeft, maar ook deel van uitmaakt, en hij moet steeds blijven beseffen dat dit
enkel vormen zijn.
Constructie: In de eerste twee strofen zit het rijmschema a-b-c-d-b-a, terwijl de derde stroof geen eindrijm kent. De eerste twee strofen hebben geen overeenkomende zinslengten. Het systeem is dus redelijk vrij.
Wel heb ik zoveel mogelijk alliteratie (binnenrijm, opeenvolgende woorden met dezelfde beginletter) gebruikt, ik vind dat zinnen daardoor veel beter lopen, en het draagt in het algemeen bij tot een vloeiend, periodiek geheel. Het creert de illusie van golven.
Voor wie het niet opviel, (iedereen waarschijnlijk) 'De donk're kou de gure nacht',
kreeg ik geen alliteratie in, maar d-k van donk're kou komt overeen met g-n van gure nacht; d-e-f-g en k-l-m-n

Bovendien zijn de 'normale' bijvoegelijke naamwoorden hier natuurlijk verwisseld.
Mijn belangrijkste vraag is wat anderen van het metrum vinden, 'loopt' het gedicht? Laat je niet afleiden door zinnen en strofen, probeer het als een geheel op te lezen met pauzes waar jij ze verwacht... Bedankt voor de moeite
Wel, tot zover mijn bijdrage aan een interessanter en serieuzer DoP. Ik heb natuurlijk weer schromelijk staan overdrijven in eenieders ogen, maar dat is het enige waar ik goed in ben... Dichterlijke vrijheid zeg maar