Hallo,
Hier een kort verhaaltje. Opbouwende kritiek zou leuk zijn!
Het is mijn eerste verhaal ooit. Nooit van plan geweest iets te schrijven, maar het zat opeens in mijn hoofd.
Busreis.
Ik weet het nog goed. Die mooie, lange winteravonden die ik met mijn vader voor het haardvuur doorbracht. Uren lang praatten we dan over van alles en nog wat.
Zo hadden we het ook eens over de dood.
“Pap, ben jij nou bang voor je dood,” vroeg ik hem.
“Voor mijn eigen dood? Nee, dat niet. Wel vrees ik voor de dood van vrienden en familie.”
We zaten daar een poosje met onze eigen gedachten te worstelen. “Het is niet de dood die ik vrees. De pijn die vooraf zou kunnen gaan, daar ben ik bang voor. Ik hoop daarom een snelle, vreedzame dood te sterven. Ooit.”
Dit gesprek was twintig jaar geleden. Ik herinner me dit gesprek omdat ik het toen wel met hem eens was, maar deze mening op dit moment geheel niet meer deel.
Met een geweer dat in mijn rug prikt, durf ik gerust toe te geven dat ik zeer bang ben voor de dood. En het is niet alleen de pijn die ik vrees als er een schot gelost wordt. Ik heb angst om mijn dood. Ik denk dat mijn vader zijn toenmalige mening ook wel zal herzien als hij in zo’n penibele situatie belandt.
God, want begint dat geweer te jeuken op mijn rug. Zal ik vragen of meneer hem wil verplaatsen, of komt dat brutaal over? Ik weet niet veel van gijzelingen, maar het lijkt me niet dat je een gijzelnemer moet uitdagen. Aan de andere kant, als ik het vriendelijk vraag dan hoeft het geen probleem te zijn.
“Meneer, Uw geweer kriebelt nogal op mijn rug. Zou U hem kunnen verplaatsen, misschien?”
“Zo, worden we brutaal? Even kijken of we dat kunnen veranderen.” Ik voel dat hij het geweer weghaalt. Dan een geluid. Net of er een mes open knipt. Koud staal drukt opeens tegen mijn keel. “Zo beter, brutaaltje,” vraagt meneer sarcastisch.
Ik durf niet meer te antwoorden.
Misschien is dit een goed moment om uit te leggen wat er aan de hand is.
Vanochtend verliet ik, zoals elke ochtend, mijn nederig stulpje om naar mijn werk te gaan. Normaal pak ik de auto, alleen die had ik gister naar de garage gebracht. Zo kwam het dus dat ik op de bus stond te wachten. Na een poos in de regen te hebben gestaan kwam daar eindelijk de bus. Afgezien van de chauffeur bleek ik alleen in de bus te zitten. “Lekker rustig mijn krantje lezen,” dacht ik nog.
Na een paar lege haltes gepasseerd te zijn stapte er bij de volgende wel iemand in. Een beetje mager, onfris figuur kwam naar me toe gelopen. “Van al die lege plekken, gaat hij toch niet diegene naast mij kiezen,” dacht ik verwonderd. Dit bleek gelukkig niet het geval te zijn. Wel kwam hij naar me toe, en vroeg nors of ik wel even achter de chauffeur wilde gaan zitten. Ik was nog helemaal perplex van dat rare verzoek, toen hij dat geweer pakte en ermee naar de betreffende stoel wees. Dit leek me een duidelijk signaal om zijn verzoek maar op te volgen.
Zodoende ben ik dus in deze vervelende situatie terechtgekomen. Ondertussen zijn we helemaal van de gebruikelijke route afgeweken. De meneer heeft de chauffeur opgedragen naar een of ander dorp te rijden, waar ik de naam alweer van ben vergeten. Vraag me niet wat we daar gaan doen, of wat überhaupt de hele bedoeling van deze gijzeling is, want meneer is niet erg spraakzaam. Als hij al iets zegt, dan is het in de vorm van een bedreiging. Je begrijpt dat dit niet aanspoort tot een goed gesprek.
De angst voor mijn dood begint nu wel in mijn voordeel te werken. Ik heb namelijk net in mijn broek geplast. Meneer vindt de geur net zo onaangenaam als ik, aangezien hij een eindje verderop gaat staan. Eindelijk dat verdomde mes van mijn keel! Niet dat ik het geweer dat mijn kant op wijst zo leuk vind, maar dat jeukt in elk geval niet.
Na een klein half uur bereiken we het dorpje waar meneer zo liefdevol over praatte.
“Stop hier,” vraagt hij vriendelijk aan de chauffeur. Ik vraag me af wat we hier moeten. De man stapt nu uit. Hij draait zich om en zegt: “Ik ben nu thuis. Jullie kunnen gaan.” Langzaam loopt hij weg. Net zo langzaam dringt het besef tot me door dat we weer vrij zijn.
“Nou, naar huis dan maar,” stelt de chauffeur voor.
“Laten we dat maar doen,” stem ik toe.
Wat een rare ochtend.
|