Stijf sta ik tegen de muur gedrukt. Ik hoor de onechte stilte; het scherpe knarsen van zand op steen, het holle gekuch, het voortdurende piepen van de deur en het begin van een kinderkreet, onmiddellijk afgebroken door vrouwengesis. Mijn hoofd houd ik lichtjes gebogen alsof ik de slijtsporen in de donkere stenen vloer bestudeer. Naast me staan drie donker geklede mannen. De oudste van hen kijkt zelfzeker rond. Hij steekt daarbij zijn kin in de hoogte zodat ik kan zien dat hij een stukje gemist heeft bij het scheren. Waar zijn smalle nek uit de kraag van het witte hemd komt is een streep huid rood aangelopen.
Als de deur een tijdlang gezwegen heeft kijkt ik op. Het lijkt alsof hierop gewacht werd. Door de luidsprekers begint een eentonige stem onverstaanbare woorden te galmen. Ik druk mezelf nog dichter tegen de muur en laat me verdrinken in het gegalm dat onheil preekt.
"Ik weet het, ik voel het ook," klinkt gedempt vanonder haar dichte zwarte haarbos, "maar het kan niet! Het mag niet en ik wil het niet!" komt er scherp achteraan.
"We moeten er niets mee te doen, er hoeft niets te veranderen, " antwoord ik onzeker, "het weten alleen is al zoveel waard, en daarmee doen we niemand pijn. Gewoon, weten..."
"Misschien, voor jou" mompelt ze duister. Terwijl ze opstaat haakt haar tas achter de stoelleuning. Een ruk en ze is verdwenen voordat de stoel helemaal kan omgevallen. Laatste woorden. Vanaf dan krijg ik slechts vuurspuwende blikken en golven van kou. Een paar weken later vlucht ik weg.
Ik schik op. Het galmen is gestopt. De man naast me knikt zenuwachtig alsof hij al een hele tijd mijn aandacht probeerde te trekken. Ik richt mijn blik weer op de vloer en pluk mezelf los van de muur. Ik ga in gelid staan achter een donkere voorganger en naast me sluit de oudste de rang. Als vanuit de verte hoor ik een klok luiden. Andere klokken vallen in en samen klinken ze harder en harder totdat enkel zij nog te horen zijn in deze wereld. We gaan naar voren, langzaam, stap na stap, alsof we een eeuwigheid moeten vullen. Alsof tijd zelf weer stilstaat en naar me kijkt, net als vorige week.
Toen ik besefte wat ik zag bleef die tijd stilstaan. Op het tv-scherm voerden brandweerlieden en ambulanciers een langzame dans uit rond een wrak dat zich onder een vrachtwagen gevouwen had als het ei onder een broedende kip. Het was niet de auto die ik herkende; het was het popje aan de spiegel. Het schommelde zachtjes heen en weer, nu vrij in de wind, niet meer achter glas. Mijn popje. Jaren geleden had ik het haar gegeven. Jaren geleden, net voordat we beseften wat we nooit hadden mogen weten.
Aangekomen. Met z'n vieren staan we naast de handgrepen van de gelakte kist. Als doodgraver vermomd nog een keer dicht bij haar. Niemand kent me, niemand kent de waarheid, niemand stelt vragen, ik doe niemand pijn. Wij deden nooit iemand pijn.
Koude overvalt me als ik het handvat beetpak. Ik haal diep adem en zet me schrap; ik heb een heel gewicht te tillen. Honderden spoken, jaren van nachtmerries en al de pijn die we niemand deden behalve onszelf moet ik dragen met die kist. De oudste van de gieren knikt en langzaam heffen we.
Ik voel geen weerstand; het gaat vanzelf.
__________________
*ONKRUID VERGAAT NIET* *Doc is de meest drinkende forumbaas* *ik slaap in hetzelfde bed als Iotje* *ik= wanabe WC-ontstopper*
|