*k bedank Muli voor de titel

*
Over de traan, de leugen en de waarheid:
-relaas van een cliché-
Godverdomme, hier zit ik dan. Alleen, in een muffig kamertje dat blauw staat van de rook. Wetende dat mijn lot bestempeld is en er niets meer aan te kunnen doen. De laatste enveloppe plak ik met mijn tranen dicht en schrijf er met trillende hand de naam op van de liefste trut die ooit geboren is. Ik leg ‘m boven op de stapel, die nu aardig gegroeid is. 169 stuks, ongeluk maal ongeluk. Ik had het kunnen weten, achteraf. Maar ik, de naïeveling, dacht het beter te weten dan het lot. En gij die het lot tart, tart zichzelf. Maar ja, het veranderd niet. De stand blijft hetzelfde. De keeper krijgt geen tweede kans, de dode komt nooit meer tot leven.
Sorry, mijn oprechte excuses, mijn fout. Ik begin zomaar te vertellen, terwijl u, lieve lezer, van niets weet. Onbeleefd van mij, ik weet het. Maar ter zake, ik zal u het vertellen hoe het zo kwam. Waarom ik hier, in de geur van goedkope sigaretten zit en waarom mijn dood het enige mogelijke vervolg is. Het lot bepaalde en ik faalde. De stapel brieven, mijn enige nalatenschap. Waardeloos maar essentieel. Ik zal u vertellen waarom mijn lot bepaald is en waarom mijn dagen geteld zijn.
De ellende begon nog geen jaar geleden. Het was een koude winterdag medio december. Het sneeuwde en er was een stevige wind. Ik zat ontspannen in de schoolbanken en wachtte met smacht op de pauze. Voorbereid op de ellendige kou had ik m’n sigaretje al gerold. De bel klonk als een bevrijdende toespraak door de stem van de onderwijzer heen. Ik gooide m’n tas vol goede moed de gang in en liep als eerste naar buiten. Een prachtige compositie. Een oud, bouwvallig schooltje bedekt met een dikke laag sneeuw. Het had iets paradoxaals. Hoe kan iets lelijk toch zó mooi zijn.
Ik stak gelijk mijn peukje aan en inhaleerde de eerste hijs diep. Ik voelde me gelukkig, met alle eenvoud, met al het simplisme. Het plein stroomde vol. Het duurde niet lang voordat de sneeuwballen over en weer vlogen. Het was een mooi gezicht, als illusies vlogen de sneeuwballen alle kanten op. Na een minuut of wat begon iedereen (door het lot opgestookt) de sneeuwballen naar mij te gooien. Ik, de held, koos voor de meeste simplistische verdedigingstechniek, ik liep richting de straat. Tijd genoeg om de sneeuwballen te ontwijken. Ineens, uit het niets, stond ‘ie voor me. Een iel mannetje, met een markante blik. Ik had het kunnen weten. Sneeuw brengt ongeluk. Hij stelde zich voor en vroeg of ze mij moesten hebben. Toen ik dat beaamde pakte hij een pistool uit zijn binnenzak. Sorry, geintje, moet kunnen toch?
Hij begon over politiek en vroeg naar mijn voorkeur. Ik, de quasi intellectueel, die net gisteren een krantenartikel over anarchosocialisme had gelezen, noemde deze stroming als ideaal. Dom. Hij vertelde mij vol trots dat ‘ie lid was van een klein, niet veel voorstellend, socialistisch clubje. Ik liet me om praten en ik sprak af dat ik de volgende keer met hem mee zou gaan. Nog dommer.
Godverdomme, hoe kon ik het weten. Ik wist het, ik voelde het. Alsof de duivel er mee speelde. Mijn fout, onvergefelijk. Een fout die ik, de dwaas, met mijn leven moet bekopen.