Op een dag liepen Brian de beer en Roel het konijn langs te kustlijn, zich afvragend waarom een carnivoor roofdier als Brian, Roel niet naar het leven stond. Na een half uur nietszeggend na te hebben gedacht kwamen ze unaniem tot de verklaring dat Brian slechts een hersenspinsel was van Roel, en andersom. Tevreden liepen ze weer verder, maar zonder rust in hun hart. Brian had liever gehad dat Roel een vrouwtjesbeer was, een vreemd soort verlangen kropte in hem op, onbeschrijvelijk. Hij probeerde voor te stellen hoe dat was:
...Brian keek -7 min. later-
Brian liep met een bedroeft gezicht dromerig met een afwijking naar roel waarna een crash niet te voorkomen was. Roel struikelde hevig, en Brian kon nog net op tijd zijn riem straktrekken of hij was ook gestruikeld.
Roel veegde het zand van zijn knieen, en gaf zichzelf volkomen de schuld, Brian gaf ook Roel de schuld en bedroefd liepen ze allebei verder.
Aan het eind van het strand, waar de wereld eindigde en het water stilhield, waren ze er nog niet over eens of dit nou was wat ze wilden. Ze hadden genoeg nagedacht om te weten dat ze land wilden, maar waar ze water voor nodig hadden was nog steeds een raadsel, Brian vernam dat dit een van zijn hersenspinsels was en Roel vernam dat Brian in een dronken bui helder vocht urineerde in het grote dal genaamd ‘zee’
Vervreemd keken ze elkaar aan, tot ze plots in de bosjes iets hoorde ritselen. Vaag zagen ze hun grootste aardvijand: Pauke de britse ambassadeur een grote zak richting zee slepen.
Zin om zich af te vragen wat er gaande was hadden ze niet, dus Pauke ging zijn gang, opende de zak en liet een lading zout de zee in lopen.
Brian, die niet al te snugger was, begon zich toch te irriteren aan Pauke en vroeg hem waar dit voor nodig was, waarop Pauke zeer kwaadaardig lachtte, en antwoorde: ‘Imbicielen, vanaf nu zal de zee altijd zout zijn’ waarop Brian antwoorde met ‘oke’ en beduust liepen ze beiden weer terug
|