Ik heb dit verhaal geschreven in de trein, op weg van Amersfoort naar Maastricht. In 2,5 uur kom je vaak op veel dingen, ik schrijf onderweg altijd veel. Had nu mijn dagboek alleen niet bij me en raakte geïntrigeerd door een berichtje in de rubriek 'hartkloppingen' in de Rails, waarin reizigers berichtjes aan mensen die ze zijn tegengekomen in de trein kunnen plaatsen. Het is nog niet af, ik ben gestopt toen ook de trein stopte en heb nog geen tijd gehad om het af te schrijven. Ik hoop dat jullie het leuk vinden, anders heb ik me er in ieder geval 2 uur mee vermaakt

.
Ontspoord
Het was een ontmoeting van niets.
Ik zat in de trein richting Utrecht.
We waren in Alphen en jij zat in de trein naast me, richting Leiden, tussen je vriendinnen.
Ik bleef je maar aankijken.
Toen je terugkeek, voelde ik me betrapt.
Uit mijn ooghoeken kon ik zien dat je op aandringen van je vriendinnen je OV-kaart tegen het raam hield.
Ik wist niet wat ik moest doen – had ik toen maar met koeienletters mijn telefoonnummer opgeschreven!
Ik zou je graag écht ontmoeten.
Br.o.nr R/4/3
Een hartklopping in de Rails, klein, schijnbaar onbetekenend. Maar hoeveel gedachten aan haar, aan die vluchtige ontmoeting in Alphen en die tegen het raam gedrukte OV-kaart zijn vooraf gegaan aan dat bericht?
Heeft hij, nr 3, nadat hun treinen in tegenovergestelde richting het land weer in reden, misschien in eerste instantie zijn walkman opgezet en er een boek bijgepakt – om zich na tien minuten te realiseren dat zijn gedachten nog steeds bij dat meisje waren, bij die grappige glimlach en onbenoembare, spottende maar uitdagende blik in haar ogen en dat hij geen letter van het verhaal had geregistreerd?
En heeft zij misschien nog grappen gemaakt tegen haar vriendinnen over die starende treinjongen, maar –na een tijdje stilgevallen- de rest van de treinreis dromerig uit het raam gestaard, heimelijk hopend dat hij haar naam zo snel had kunnen ontcijferen van haar OV, - vast niet -.
Wat als die ontmoeting inderdaad meer betekende? Wat als hij inderdaad zijn telefoonnummer had neergekalkt? Wat als?
Wat als?
Twee stilstaande treinen op een rustig station in Alphen.
Simon trok de kraag van zijn jas wat hoger op – hij was vrijdagmiddag zijn sjaal vergeten in Utrecht en het was zo ’s avonds toch nog kouder dan hij verwacht had.
Met grote tevredenheid dacht hij terug aan het afgelopen weekend. Hij had het er eens echt van genomen thuis en zich aan zijn voornemen gehouden zich nu eens niet te ergeren aan de soms wat overdreven zorgzaamheid van zijn moeder, maar er van te genieten en er handig de vruchten van te plukken.
Hoewel de vrijheid van het op zichzelf wonen hem tot nu toe onbeschrijflijk goed beviel, was het gezellige maar soms wat verstikkende bemoeder nu eens een welkome afwisseling geweest na weken van het woeste en ongeordende leven waarin hij zich de laatste tijd met het grootste genoegen had ondergedompeld.
Zo kwam het dat hij daar nu zat, aan het begin van de zondagavond en een uur later dan hij eigenlijk had gewild omdat zijn moeder hem met verdrietige ogen had gevraagd waarom hij toch zo’n haast had om weer weg te gaan. Zijn tas vol schone was, een pak sinaasappelsap en wat appels op het bagagerek gesmeten, had hij zich prima geinstalleerd voor de treinreis op weg naar zijn chaotische maar inmiddels al vertrouwde studentenkamrer in Utrecht. Het leven was goed.
Om dit gevoel van ultieme tevredenheid nog wat vast te houden, rekte hij zich eens genoeglijk uit, legde zijn voeten op de bank tegenover hem en wierp zijn blik onderzoekend uit het vuile raampje van de trein, om de mensen in de trein naast hem eens aan een grondige analyse te onderwerpen, één van zijn favoriete bezigheden wanneer hij op het moment vertrek moest wachten.
Zijn blik bleef steken bij een donkerharig meisje van een jaar of achttien, dat zich samen met twee blonde en zo te zien onafgebroken kwekkende vriendinnetjes had verschanst in een tweedeklascoupé. De twee vriendinnen voerden een nogal hooglopende conversatie, maar zij leek het nauwelijks te horen. Haast ingespannen keek ze naar een punt in de verte, misschien wel naar niets, een vage glimlach speelde rond haar lippen.
Er was iets in haar blik dat hem raakte, écht raakte. Er leek hem een ongelooflijke wijsheid achter haar donkerbruine ogen verscholen te liggen maar in haar blik zag hij ook een haast kinderlijke onbevangenheid die een gevoel van grote genegenheid bij hem losmaakte. Iets in hem begon te trillen.
Hij keek niet eens meer bewúst naar haar, het was meer alsof zij het enige was dat hij maar had kunnen zien, waar hij ook had gekeken...óf hij ook had gekeken. Zoals een warme substantie zijn hele buik leek te vullen, vulde zij zijn gehele blikveld. Alles om haar heen verdween in een waas en leek niet de moeite van het registreren waard.
Toen keek ze op. Simon voelde zijn wangen rood kleuren en hij vervloekte het bloed dat naar zijn hoofd steeg en hem er waarschijnlijk als een betrapte gluurder uit deed zien - wat hij misschien ook wel was. Hij probeerde innemend te glimlachen terwijl hun blikken elkaar kruisten en tot zijn grote verbazing lachte ze verlegen maar ontegenzeggelijk erg vriendelijk terug.
Tot dat moment was het een volkomen normaal, onbedoeld maar onbetekenend oogcontact tussen twee vreemden in naast elkaar staande treinen geweest.
Tot dat moment. Maar ze lieten elkaar blik niet meer los. Haar bruine ogen maakten niet alleen kennis met de zijne, ze gingen een intens inspannend maar liefkozend gesprek met elkaar aan. Simon voelde tranen in zijn ogen opkomen. Wie was zij? Wat aan haar raakte hem zo zeer dat hij hier opeens, vanuit een staat van volstrekte tevredenheid met zichzelf en zijn gehele leven, tot in het diepst van zijn ziel ontroerd zat te zijn?
Hij knipperde met zijn ogen, een bijzondere rust was voor even over hem gekomen; die vragen waren heel interessant maar van later zorg, want ze zouden alleen relevant kunnen zijn als hij nu wat dééd. Simon, die altijd alles maar zo’n beetje over zich heen liet komen en wel zou zien wat hem allemaal gebeurde, voelde nu een hem onbekende maar niet onaangename dadendrang over zich heen komen.
Vluchtig maar duidelijk schreef hij met een dikke zwarte stift die hij in zijn tas vond in grote ronde cijfers zijn telefoonnummer op de achterkant van zijn schrijfblok en hield die tegen het raam.
Ze knikte – haast ernstig -, alsof dit alles een volkomen normale gang van zaken was, en toen hij zag dat ze het nummer met ontroerende zorgvuldigheid op haar mobiele telefoon intoetste, overviel hem een sterk gevoel van geluk en een besef van de bijzondere dingen die hem wel eens te wachten zouden kunnen staan.
Vanuit het diepst van de trein steeg een gerommmel op en de wagon zette zich langzaam in beweging. Zij keken elkaar nog eenmaal aan, verwachtingsvol, toen verdween ze uit zijn gezichtsveld. Alsof ze er nooit was geweest, maar tegelijkertijd was dat ook totaal onvoorstelbaar.
Een paar minuten had het pad van de treinen die zij die avond hadden besloten te nemen elkaar gekruist, had het spoor van haar leven het zijne gekruist, hadden hun blikken elkaar gekruist...en elkaar vastgehouden.
Simon grinnikte zachtjes terwijl hij onder het telefoonnummer op de achterkant van zijn schrijblok de datum krabbelde met daaronder de woorden: “Volledig ontspoord. Maar ik geloof op een goede manier.”
Wordt vervolgd.