hallo mensjes

ik ben nu aan het leren voor het examen en bij het hoofdstuk Erfelijkheid aangekomen. de meeste opgaven kan ik wel oplossen, maar niet allemaal, bovendien heb ik van dit boek geen antw. boekje. Misschien iemand die me eventjes kan helpen?
opgave:
Erwtenplanten die zijn ontstaan uit ronde zaden, worden gekruist met erwtenplanten die zijn ontstaan uit hoekige zaden. Er ontstaan zaden die alle rond zijn (F1). De planten die uit deze ronde zaden ontstaan, bestuiven onderling. hierdoor ontstaan 5474 ronde zaden en 1850 hoekige zaden (F2).
- noteer het genotype van de planten in de P-generatie en in de F1 generatie. Gebruik de letters R en r.
ik snap niet waarom ze na de P, in de F1, allemaal ronde zaden kunnen krijgen.
opgave:
men kruist een bruine cavia met een witte. de dieren in de F1 zijn lichtgeel. de dieren in de F1 paren onderling en krijgen veel nakomelingen.
- noteer welke fenotypen in de F2 voorkomen en in welke verhouding
(ik dacht zelf dat het dan 100% geel moest zijn, en dat er dus geen dominantie is, maar ben bang dat dat niet klopt)
liefs, en alvast bedankt! wen