Omdat ik al heel lang niets meer gepost heb, en dat natuurlijk eigenlijk niet kan, wil ik nu eens iets nieuws proberen. Kwalitatief is het niet goed; dat besef ik ook. Maar het is echt een gevoel & gedicht – experiment. Ik vraag mij namelijk af: hoe belangrijk is het primaire gevoel in een gedicht? En als je een gedicht na het schrijven bijschaaft/veranderd, is het dan nog wel zo oprecht en puur als dat het eerst was? Oftewel; zwakt de emotie in een gedicht af als je het gedicht bijschaaft?
Deze gedichten heb ik geschreven tijdens een ‘woedecyclus’. Je maakt iets mee waarover je boos wordt (een confrontatie bijv.), en achteraf ga je dat tijdens je woede beschrijven; je beschrijft dan het voorval, en de woede zelf. Ik heb dit gedaan in een serie van 8 gedichtjes, en naarmate het nummer hoger wordt, zakt mijn woede verder weg. Er is niets aan veranderd; het is puur mijn gevoel. Ik vraag me nu dus af, hoe dit overkomt.
Ik ben benieuwd wat jullie er van vinden

.
Woede, en niets dan dat.
I.
Stil, onbeheerst
tot op het einde.
Om dan toch weer
toe te geven
terug te kaatsen
op te bouwen.
Om dan toch weer
verteld te zijn.
II.
Kracht van de stilte
een inspiratiebron op zich.
Vergeten waar ik zijn moest,
op weg naar niemandsland.
Ik was dicht; gesloten.
En opende alle deuren;
speelde mijn woede door.
(mijn gevoel had wil voor verder)
En opnieuw: ‘het zielenkoor’.
III.
Ik zette een punt, en nog één.
Bleef de grens verleggen.
Van haat naar nijd,
van nijd naar woede,
en woede naar niets.
Naar verzachting, en de stilte.
IV.
Woorden zijn de middelen
op de terugweg, terug naar huis.
Ik keek maar en ik wist niet,
waar ik kijken moest;
wat ik zag.
‘Schrijven zal wel helpen’,
denk je dan meestal.
En de slotzin zal weten;
hoe dit alles eindigen zal.
V.
Opwelling van vrede,
het verdriet na onze strijd.
Een gevoel van abstractie in vijfvoud,
moeheid van de tijd.
‘Want woorden werden woorden,
en woorden weer opnieuw.’
Ik droom,
en het bevalt me.
VI.
Een bijwoord en een metrum,
’hoe zie je dat dan toch?’
Op gevoel en niet te weten
- levenloos gekwaak? –
‘De stilte na de storm’,
zoiets had ik ooit gehoord.
Zou dat nu dan dit zijn,
in deze kille vorm?
VII.
‘Maar ik vroeg het toch gewoon’ Schreeuwde ik, woedend.
Stilte.
Ik ging snel maar ergens zitten,
verzette stap naar stap.
Als twee verstomde blokken;
ik maalde rond en, van mijn slag.
Had ik dan zo-even,
mijn gangen niet verteld?
Het mij-zijn duurt te eeuwig,
‘en afzijn valt te bang’.
VIII.
Zonder voor donker te wijken,
bezocht ik het bangzijn te lang.
(Zo ging dat, ongeveer: )
‘ben niet moe
wil niet gaan slapen
maar ik moet
zoals je zei
duik snel onder
stuur alles weg
zo is het goed
zoals je zei
het is zo donker
maar mag niet bang zijn
want dat hoort niet
zoals je zei
ach alsjeblieft
ik heb je nodig
wees toch ook eens
lief voor mij’
Een droom,
het was niets meer dan een droom.
Stil maar, en bedenk je.