|
Naamloos
Hij sloeg zijn armen om haar heen, knuffelde haar en streek met zijn hand over haar rug. Hij voelde hoe ze langzaam ontspande, hoe de angst uit haar wegvloeide. Zacht fluisterde ze zijn naam, steeds opnieuw, totdat hij haar losliet en haar onderzoekend aankeek. “Alles is goed nu. Ik ben bij je.” En zij knikte.
De volgende vijf uur was alles inderdaad goed. Of nee, dat was veel te zacht uitgedrukt, alles wel geweldig, perfect. Ze had hem verteld over haar twijfels en angsten die steeds bezit van haar namen en hij had haar getroost en gerustgesteld. Uiteindelijk was ze klaar met haar verhaal en zaten ze alleen nog maar zwijgend naast elkaar. De stilte was drukkend, maar niet onprettig. Woorden waren overbodig, zijn aanwezigheid was voldoende. Ze dacht niet meer aan de oorzaak van haar angsten, zelfs de kleinste twijfel leek nu absurd. De wereld was gestopt met draaien, de tijd stond voor even stil. Maar zij vonden het niet erg, want alles was goed en zij waren gelukkig.
“Ik hou van je.”
“Ik hou ook van jou.”
Ze gilde, eindeloos lang. Het viel simpelweg niet te stoppen, in eerste instantie had ze niet eens door dat zij het was die zo gilde. Maar ze was het en het schonk haar voldoening te weten dat ze nog tot zoiets in staat was. Ondertussen ging het geweld verder, ze schopten tegen haar hoofd, in haar maag, tegen haar rug. Iemand sloeg met een stok tegen haar benen, ze kon niet zien wie het was.
“Laat haar ophouden met gillen, ik krijg er koppijn van.” Dat was haar moeder, die haar nooit aan zou raken, al kreeg ze geld toe. Natuurlijk had ze toestemming gegeven voor het geweld dat ze tegen haar gebruikten, maar ze wilde zichzelf er niet toe verlagen. Als ze haar pijn wilden doen, was dat prima, maar zelf deed ze er niet aan mee.
Iemand schopte tegen haar kin, haar tanden sprongen zo hard op elkaar dat ze wel moest stoppen met gillen. Haar hoofd klapte achterover en net op dat moment trapte iemand vreselijk hard in haar maag. Ze kromp ineen en verlangde enkel naar hem. Naar de enige die haar kon bevrijden, de enige die naar haar wilde luisteren. Het zwart kwam niet eens als een bevrijding.
De jongen was wanhopig en wist niet wat hij moest doen. Lijdzaam had hij naar haar verhaal geluisterd en hij had haar zo goed en zo kwaad als dat ging proberen te helpen. Ze had gesproken over vreselijk geweld en helse pijnen, maar hij had enkel een bloedmooi meisje gezien. Een meisje met grote problemen, dat wel, maar hij vreesde dat het ander soort problemen waren dan hij in het begin had gedacht. Waarschijnlijk zaten de problemen in haar hoofd, leefde ze in een wereld waar hij haar niet kon bereiken. Misschien was ze totaal gestoord, maar hij hield van haar en wilde haar helpen. Hij moest haar helpen.
Een paar dagen later zagen ze elkaar weer en braken er voor haar weer een aantal heerlijke uren aan. Uren waarin ze voor eventjes geen pijn voelde, enkel geluk. Uren waarin ze eindelijk zichzelf kon zijn. Ook de jongen genoot van deze uren. Haar warme hand in de zijne en haar lieve stem lieten hem voelen hoeveel hij van haar hield. Het waren kleine dingen, maar het was voor hem genoeg. Toch vond hij het jammer dat hij haar niet écht kende, want het klopte gewoon niet. Ze vertelde hem met een doodernstig gezicht leugens en hij begreep niet waarom. Zij hield van hem, hij hield van haar, er zou geen probleem moeten zijn. Waarom zei ze dat ze bijna dagelijks het bewustzijn verloor omdat haar familie haar sloeg en schopte, terwijl daar nooit sporen van waren te zien? Toen hij haar ernaar vroeg, glimlachte ze flauwtjes en zei: “Dat komt omdat ik nu bij jou ben. Nu is alles goed.”
En hij knikte.
“Waarom laten we haar eigenlijk leven?” Dat was haar vader. “Elke dag weer geven we haar voedsel, ze kost ons verdorie hartstikke veel geld. Waarom eigenlijk?” “Ik dacht voor jouw vermaak,” zei haar moeder ijzig. Het meisje rilde en was niet eens in staat te huilen. Dat had ze al lang geleden afgeleerd. Toch sneden de woorden door haar ziel, deden ze meer pijn dan al het fysieke geweld. Zij wilde niet dood, zij wilde blijven leven en genieten van de schaarse uren dat hij er was. Zij kon alles aan, zolang hij haar maar af en toe kon geruststellen en haar kon zeggen dat ze lief en aardig was. “Ik denk dat we ons geld wel beter kunnen besteden,” meldde een van haar broers. Haar vader knikte nadenkend. “Waar moeten we alleen dat lijk dan laten?” “Daar verzinnen we wel wat op. Van mij mag ze in ieder geval dood, zolang ik haar zelf niet hoef te vermoorden.” “Geen probleem,” lachte de broer. “Ik doe het met genoegen.”
Als ze had gekund, was ze gillend weggerend. Maar ze zat vastgebonden op een stoel en kon geen vin verroeren. Ze kon niets, behalve haar vonnis beluisteren. En zij wist dat dit het einde was.
De jongen verlangde ernaar haar terug te zien. Hij wilde haar stem horen en haar knuffelen. Ook al begreep hij steeds minder van het meisje, toch hield hij van haar en wilde hij haar helpen. Om haar problemen te begrijpen, moest het meisje hem toelaten in haar geheimzinnige gedachtewereld, maar hij wist niet of ze daartoe in staat was. Feitelijk wist de jongen niets van haar, hij wist niet eens zeker of het geweld waar zij over sprak zich alleen in haar hoofd bevond. Al moest dat eigenlijk wel zo zijn, anders had hij op zijn minst ooit een blauwe plek moeten zien. En dat had hij niet, dus moest het meisje geestelijk in de war zijn en de martelingen hebben verzonnen.
Nog nooit was het meisje zo ontzettend bang geweest. Zij wist dat ze ging sterven, zij wist dat ze zich niet kon verzetten, dat ze in een hopeloze situatie zat. Vroeger had ze er altijd naar verlangd om te sterven, toen kwam het zwart nog als een opluchting, maar dat was voordat zij de jongen had leren kennen. Nu wilde ze blijven leven, maar nu was het te laat. Ditmaal zouden ze niet stoppen als ze het bewustzijn verloor, deze keer zouden ze net zolang doorgaan tot haar hart het opgaf en ze op zou lossen in het eeuwige zwart.
Er was geen enkele hoop dat ze het ging overleven en daarom sloot ze haar ogen en wachtte af. De eerste trap kwam toch nog als een verrassing, maar al snel raakte ze gewend aan het ritme van de slagen en trappen.
Ze gilde niet, ze huilde niet, ze hoopte zelfs niet meer. Het enige wat ze deed, was aan hem denken, maar op een gegeven moment ging zelfs dat niet meer en werd alles leeg en zwart.
Verbaasd keek de jongen naar zijn vingers en even voelde hij angst. Zijn vingers leken wel doorzichtig, langzaam losten ze op, een voor een. En opeens begreep hij het, hij begreep wat het meisje had gedaan en hij begreep ook dat het meisje aan het sterven was. Niet het meisje leefde in een gedachtewereld, dat was hij. Hij leefde in de gedachtewereld van haar en hij had het niet geweten. Het meisje had wel degelijk blauwe plekken gehad, maar hij had ze in haar droomtoestand niet kunnen zien. Wat zij droomde, was voor hem werkelijkheid en dat was een schokkende gedachte. Het meisje had hem verzonnen, niet het geweld. Even voelde hij zich schuldig, toen begreep hij dat dat nutteloos was. Het einde was nu immers nabij, het meisje was aan het sterven en hij loste langzaam op.
Zo moest het zijn.
__________________
Het werkelijke leven is een veel oppervlakkiger gedoe dan men zichzelf bekennen wil. (T. Thijssen)
Laatst gewijzigd op 11-07-2004 om 15:25.
|