Kijk eens aan encarta
artikel
biotoop (v. Gr. Bios = leven, topos = plaats), onderdeel van de biosfeer waarbinnen de levensvoorwaarden min of meer gelijk zijn (bijvoorbeeld een bos). Alle organismen die een biotoop bewonen, vormen tezamen een levensgemeenschap. Vgl. habitat en milieu.
biosfeer (v. Gr. bios = leven, sphaira = bol,bal), het deel van de aardbol dat door levende organismen bewoond wordt, nl. het land, het water en de onderste lagen van de atmosfeer. De biosfeer wordt verdeeld in drie biocycli(land, zee, zoet water), elk weer verdeeld in biotopen. De organismen die een biotoop bewonen, vormen samen een levensgemeenschap.
habitat, de plaats waar een diersoort leeft of een levensgemeenschap voorkomt. De habitat omvat zowel de levende als de niet-levende omgeving. De habitat van een levensgemeenschap bestaat uitsluitend uit het niet-levende (abiotische) milieu. De habitat van een torenvalk kan meer dan één gebied omvatten, bijv. het bos waar hij broedt en het weiland waar hij jaagt.
milieu [biologie] (Fr. milieu = midden, omgeving), het geheel aan omgevende elementen of factoren (zowel levend als levenloos) waarmee een wisselwerking bestaat.
Broeikaseffect © Microsoft Corporation. Alle rechten voorbehouden.
Uitvouwen
Men kan bijv. denken aan een chemisch proces dat zich in een zuur milieu voltrekt. Meestal denkt men aan de omgeving waar een levend wezen of een groep levende wezens functioneert. Elk organisme is onderworpen aan de beperkingen die zijn omgeving (andere organismen en abiotische factoren zoals water, bodem, klimaat) hem oplegt. Alle factoren, zowel levende als dode, waarmee een organisme in zijn omgeving te maken heeft vormen samen een ecosysteem. Een organisme kan zijn omgeving aanpassen aan zijn behoeften. Een dier kan zijn eigen microklimaat scheppen door het graven van een hol. Een schimmel kan een stof afscheiden die de groei van andere organismen remt of deze doodt (antibioticum). Zie verder aanpassing .
1. DE MENS EN HET MILIEU
Over het algemeen is de invloed van een organisme op zijn omgeving beperkt. Voor de moderne mens ligt dat anders. In primitieve culturen is de invloed van de mens vaak nog beperkt tot de directe omgeving en is er zo gering dat de mens in harmonie met zijn omgeving leeft. Er bestaat dan een voortdurende kringloop van grondstoffen.
In meer ontwikkelde culturen bestaat dit natuurlijk evenwicht niet meer. Door een cultureel-technische evolutie heeft de meer ontwikkelde mens zijn natuurlijke beperkingen ten dele opgeheven: door het terugdringen van ziekten en het aanboren van nieuwe bronnen van energie en grondstoffen groeide de bevolking. Ook nu nog blijft zij groeien en groeien (zie wereldbevolking. Geen enkele soort kan echter onbeperkt blijven groeien. Uiteindelijk zal de een of andere factor de groei beperken. Echter, al lang daarvoor kan het het natuurlijk evenwicht worden verstoord. De veranderingen in het milieu die het gevolg zijn van het ingrijpen van de mens, zijn reeds nu negatief voor zowel de mens als andere organismen. Het milieu wordt aangetast door milieuverontreiniging en door overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen. Sommige effecten zijn zelfs al zichtbaar op wereldschaal. Het broeikaseffect lijkt een klimaatverandering te gaan veroorzaken.
2. WERELDWIJD MILIEUBEWUSTZIJN
Een van de eersten die waarschuwden voor de gevaarlijke invloed van de mens op zijn omgeving was de Amerikaanse biologe Rachel Louise Carson. Zij schreef in 1962 het boek Silent Spring, waarin zij een opriep het overmatige gebruik van DDT en verwante insecticiden te staken, zodat de vogels (en andere organismen) niet aan bestrijdingsmiddelen ten onder zouden gaan.
In de jaren zeventig formuleerde James Lovelock de gaiahypothese, behelzende dat de aarde net als een organisme haar eigen temperatuur, stofwisseling en bescherming tegen ziekten bezit. Als de aarde ziek zou worden, zou alles uit zijn evenwicht kunnen raken.
Het rapport Limits to the Growth van de Club van Rome (1972) veroorzaakte een schok doordat het wees op de eindigheid van de grondstoffen (zie verder milieueconomie).
Sinds de jaren zeventig werd een toenemend internationale verdragen gesloten met het doel het milieu van de aarde te beschermen. De eerste internationale conferentie werd gehouden in Stockholm in 1972, met de Verenigde Staten als grote leider. Veel ontwikkelingslanden waren beducht dat de zorg voor het milieu hun ontwikkelingsmogelijkheden zou beknotten. De belangrijkste uitkomst van de conferentie was de instelling van het United Nations Development Program (UNEP), zie verder natuurbehoud§ 3.
In 1973 werd te Washington de een conferentie gehouden om de handel in met uitsterven bedreigde dieren en planten tegen te gaan. De afspraken werden vastgelegd in de Conventie van Washington, de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (met een tweetal aanhangsels: lijsten van bedreigde resp. kwetsbare soorten). De soortenrijkdom van de aarde (biodiversiteit) was een van de twee belangrijke onderwerpen van de Conferentie van Rio de Janeiro (1992). Het andere was de terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen.
De jacht op walvissen is dankzij het werk van de International Whaling Commission grotendeels stilgelegd (zie voorts walvisvaart).
Voor de vogels bestaat een aantal internationale afspraken. Zo verplicht de Conventie van Parijs (1950) de aangesloten landen tot het verbieden van een aantal middelen die leiden tot massale vernietiging of vangst van vogels, of tot het toebrengen van onnodig lijden aan vogels. De Conventie over waterrijke gebieden (Eng.: wetlands) betreft de bescherming van de watervogelgebieden van internationale betekenis. Om vnl. economische redenen zijn door de Europese Commissie voor enkele vissoorten beschermende maatregelen getroffen, m.n. door vaststelling van vangstquota in bepaalde zeegebieden.
Bescherming van de ozonlaag is onderwerp van de UNEP-conferentie van Montreal (1987; zie CFK's), terwijl bescherming van de aarde tegen het broeikaseffect onderwerp was van de van de Conferentie van Rio de Janeiro (1992) en van de Klimaatconferentie in Kyoto (1997), een vervolg op de conferentie van Montreal. Het Kyotoprotocol treedt pas in werking als ten minste 55 landen die samen minimaal 55 procent van de totale emissie vertegenwoordigen, het hebben geratificeerd. In 1998 hadden alleen de Fiji-eilanden het protocol geratificeerd, terwijl toen 60 – van de in totaal 159 erbij betrokken landen – het reeds hadden ondertekend.
Bron: encarta 2002
|