Vergeten het stuk erbij te posten...*ahum*
Nou, hier is het alsnog:
hfd.
Leegte.
Haar ogen zagen wat ze al vele malen had gezien. In haar gedachten, in haar dromen. Het had haar nooit verlaten. Nooit. Het had haar achtervolgd als een schaduw, en had de warmte van haar weg gedreven. Ze zag het verleden. Haar verleden.
Sophia stond stil, en liet haar ogen door de leegte glijden. Er was niets meer, niets. Huizen waren verwoest en resten van wat ooit haar leven was lagen door het gras verspreid. Een enkel huis stond nog. Gemerkt door kogelgaten die zich in het steen hadden geboord. Het geluid weerklonk in haar oren, en even was ze weer terug. Even verschenen de beelden weer voor haar ogen. De beelden die ze zolang had verdrongen, maar die nooit waren verdwenen. Heel even.
Herfst. Het moest herfst geweest zijn. Een kille wind deed de bladeren in de bomen ruisen, en enkele vielen naar beneden. De regen had het zand veranderd in dikke modder, en in de verte was er de geur van natte bladeren. Sophia snoof. En bijna, kon ze het ruiken. Was het of ze er echt was.
Een klein jongentje, rende door de bladeren, en gooide ze lachend in de lucht. Zijn ogen keken blij. Maar diep binnen in was er angst te lezen. Onzekerheid over de toekomst. Over het leven. Hij riep. Sophia kon hem niet horen. Ze draaide zich om. Daar stond ze. Een meisje, met korte donkere haren en een lappenpopje in haar hand. Het popje…Sophia herinnerde het zich weer. Het popje, dat ze altijd bij zich had gedragen. Maar dat ze eens had verloren. Haar popje. Van haar…
Ze keek nogmaals naar het meisje, die met haar kleine, mollige handje naar de jongen zwaaide. Die ogen. Die zo bekende ogen, die blik die ze zo goed kende.
‘Ik’, fluisterde Sophia.
Het meisje keek haar aan. Ze keek haar diep in haar ogen, maar er tegelijk dwars doorheen. Ze was er, maar tegelijk ook niet. Ze was haar eigen herinnering.
Leegte.
Opnieuw was er niets dan leegte, de verwoestte huizen. Het verleden was weg. Sophia staarde nietsziend voor zich uit. Ze kon het weer voelen, weer zien. De angst, de doodsangst die ze voor altijd had laten verdwijnen. Die ze nooit, nooit meer wilde voelen, wilde kennen. Ze rilde. Haar hart ging tekeer en haar hoofd deed pijn. Ze wilde zich omdraaiden, wegrennen van dit. Maar iets hield haar tegen. Zei haar dat ze niet weg moest rennen, maar haar angsten eindelijk moest zien.
Ze keek naar de gedaante van het meisje, die niet met de herinnering verdwenen was. Naar de gedaante van haar eigen verleden, en wist dat ze nu niet op mocht geven. Ze keek in de bruine ogen van het meisje en de vastberadenheid die ze uitstraalde. Het kleine handje wenkte haar.
Ze draaide zich om, en nog even leek het geluid van haar voetjes na te galmen voor het verstomde.
Sophia keek naar de plek waar het meisje had gestaan, maar er was niemand. En niets wees erop dat het meisje er geweest was. Misschien was ze er ook nooit geweest.
Sophia werd overvallen door gevoelens die ze nooit meer wilde voelen. Alles kwam terug. Ze zag het in de ogen van zichzelf. Toen. Nog heel even bleef ze besluiteloos staan. Toen liep ze het pad op. Het dorp in wat haar thuis was geweest, waar ze zoveel jaren had geleefd. Het dorp waar ze zoveel geliefden was verloren in de oorlog. Ze liep, en haar voeten traden in de voetsporen van haarzelf, die ze jaren geleden had achtergelaten. Eindelijk, na al die tijd dat de oorlog voorbij was, durfde ze haar verleden weer onder ogen te zien. Het voormalige dorp was kapot. Maar niet voor haar. Want voor even was ze weer terug.
De huizen stonden statig rechtop en leken zo stevig. Zo onverwoestbaar en veilig. Maar veilig, was niets. Het was stil op de straat. Alleen in de verte waren twee gedaantes te onderscheidden, waarvan een klein. Het kleine lichaam was voorovergebogen, en de ogen onafbreekbaar op de grond gericht. In haar kleine handen hield ze een grote versleten koffer. Zwaar was hij niet. Want veel bezittingen had ze niet. Slechts wat kleren en haar pop. Sophia keek naar de twee gedaantes. Het was zij. Nu ouder. En het kleine lichtje dat in haar ogen had geschenen, was verdwenen. Want de oorlog was begonnen. Naast het meisje liep een vrouw, en ze was mooi. Maar Sophia wist dat ze lang niet zo mooi was, als ze was geweest. Toen haar ogen nog hadden geschitterd, en haar lach de kamer vulde. Haar ogen keken dof voor zich uit, vol bezorgdheid en angst.
‘Mama’, fluisterde ze.
De herinneringen aan haar moeder waren vaag. Want lang had ze haar niet gekend. De liefde van een moeder was haar niet bekend, was meegenomen met haar dood. Sophia keek naar haar, hoe ze vermoeid en zwak probeerde om de koffer met zich mee te nemen. De koffer die alles bevatte wat ze hadden. Wat kleren en papieren. Misschien wat eten voor onderweg. Ze wist het niet precies. Ze waren op de vlucht. Bang voor de geruchten die de ronde deden. Sophia had het nooit begrepen, klein als ze was. Waarom. Ze had het nooit geweten. Waar ze heen gingen, waarom ze weg moesten. Ze was nog zo klein.
Sophia keek hoe de gedaanten opgingen met de horizon. Op zoek naar de veiligheid.
Het is trouwens nog niet af hoor, het gaat nog verder maar dit is alvast een stuk om te kijken of het aanslaat!
Liefs Kim