Zwijgend keek ik vanonder de oude treurwilg op haar neer. Mijn zoute tranen deden nieuwe sluimerwolkjes ontstaan en zo zorgde ik ervoor dat de felle zomerzon haar tere huid niet deed verbranden. Met onmenselijke kracht klemden mijn handen zich om de boom vast. Ik moest op mijn tanden bijten om niet naar beneden te dalen en hem met één felle dreun op de grond te smijten, om nooit meer te ontwaken. Hoe durfde hij haar zachte huid te betasten, haar lippen te strelen. Ze bleef toch de mijne, al was ik slechts nog diep van binnen bij haar. Enigszins gevleid keek ik terug in mijn hoofd waar het nog rondspookte van situaties van de afgelopen maanden. Hoeveel tranen ze om me had gelaten. Hoeveel steken van verdriet, pijn en hopeloosheid de laatste maanden in haar hoofd hadden rond geslopen. Eindelijk had ze haar draad van bestaan opgeraapt, maar daarmee ook haar liefdesleven. Als ik de kracht had zou ik voor haar even die knop uitschakelen maar ik kan niet aan gevoelens van mijn geliefden komen. Blij was ik, het vlammetje in haar weer langzaam op te zien bloeien, en zo jaloers wanneer zijn hand naar de hare zocht. Het stak als een wapen in mijn lichaam, zoals ik hen zo ’s avonds langs de vloedlijn zag lopen. Zo kunnen tranen je zicht tijdelijk belemmeren, zo versperde jaloezie de weg naar mijn gezonde verstand. Gelukkig mocht ze zijn, enkel niet met hem.
Met mijn lichtgebruinde handen trok ik een blad van de bedroefde treurwilg. Innig en alsof ik haar zelf kuste, streken mijn lippen over het blad. In mijn hoofd vormden zich donkere spreuken die waarschijnlijk weer de smaak van tranen zouden veroorzaken. Het blad dwarrelde met een zuchtje neer en voor het ook maar zijn schouders kon raken draaide ik me om. Slechts met één aanraking van het blad, veranderde zijn gedrag. Haar handen liet hij los en zijn ogen verduisterden. Abrupt draaide hij zich om en terwijl ze haar koele hand op zijn schouder legde, verklaarde hij dat het een vergissing was. Met grote passen dreunde hij weg terwijl ze verbouwereerd op de deken van gras zakte. Met haar handen bonkte ze op de onschuldige grassprieten wanneer een nieuwe stroom van verdriet haar ogen uitspoelde. Ik voelde haar hoofd vragen waar het verkeerd was gegaan en wat ze had gedaan. Ik klemde mijn kiezen op elkaar en besloot haar niet te troosten met mijn onbewuste aanwezigheid, omdat ze me maar trouw had moeten blijven. Met krachtige vleugelslagen vloog ik weg van mijn bos en streek neer op haar balkon. Spoedig zou ze arriveren en dan zou ik haar troosten, want dan was het lijden gedaan, de prijs verdient. Tijdenlang wachtte ik, klaar om haar op te vangen zodat ze enkel mij zou liefhebben. Toch nieuwsgierig naar haar uitblijven vloog ik over de straten, terug naar het bos.
Daar, tussen de bladeren die druk bezig waren zichzelf tot compost te maken, vond ik haar terug. Haar gezicht was bleek, met roodgekleurde ogen die verrieden hoe snel ze de draad van haar ongelukkige bestaan weer had opgepakt. De jaloezie was geweken, schaamte streek licht pijnigend op mijn schouders neer. Met vederlichte passen liep ik naar haar toe en troostend probeerde ik een arm om haar heen te slaan. Mijn gebruinde armen zoefden dwars door haar heen en even keek ze verbaasd om zich heen. Het verlangen haar weer vast te kunnen houden, de sproeten rond haar ogen één voor één weer aan te raken bleef ondragelijk. Plotseling opende ze haar mond en probeerde de woorden uit te spreken die zich als zinnen aan elkaar regen in haar hoofd. Meer dan wat schor gepiep kwam er niet uit, maar in haar hoofd waren de zinnen zo helder als kristal. Plotseling besefte ik wat ik had gedaan, mijn enige nabestaande, de vrouw waar ik zoveel van hield, had ik pijn gedaan om mijn eigen gevoel veilig te stellen. Zwijgend en met blozende wangen vloog ik hoog naar het witte kasteel van mijn Meesteres.
Met een gedempte plof kwam ik neer op de witte vloeren van het kasteel.
‘Ik weet al waarvoor je komt Caleb, je geliefde pijn gedaan is het niet?’ sprak haar koele stem vanachter mij. Beschaamd dat ik haar over het hoofd had gezien, knielde ik onmiddellijk.
‘Het spijt mij Meesteres, de jaloezie had me in zijn macht.’
‘Schuif je schuld niet op die emotie af Caleb, daar bereik je niets mee. Schenk je liefde een nacht en wat je wenst zal gebeuren.’ met deze woorden draaide ze zich om en verdween achter de sneeuwwitte muren. Al snel werd de lucht boven mij donker en knalden de wolken onder het kasteel woest tegen elkaar aan. Met zware vleugels vloog ik naar huis waar ik mij op bed neervlijde.
Zwijgend keek ik vanonder de oude treurwilg op haar neer. Mijn zoute tranen deden nieuwe sluimerwolkjes ontstaan en zo zorgde ik ervoor dat de felle zomerzon haar tere huid niet deed verbranden. In mijn hart ontstond een scheur wanneer hij haar handen vastpakte en haar lippen streelde. Om niet dezelfde fout te begaan, stormde ik als een razende naar boven en liet mijn tranen als regendruppels neerdalen op haar blote schouders. Zo snel als ze bij hem naar binnen gingen, zo vluchtig was haar blik richting de hemel. Het voelde als een teken van haar geliefde.