Wat wil je precies weten? Wanneer je wat moet gebruiken?
Je kunt het beste eerst de zinsconstructie uitzoeken. Dus als je moeite hebt met de functies in de zin eerst de zin ontleden (als je ontleden in het Duits moeilijk vindt, voor jezelf even in het Nederlands vertalen).
Dan kom je de volgende functies tegen:
1. Het zinsdeel is onderwerp. Je gebruikt dan de eerste naamval (Nominativ)
- Der Mann ruft an.
- Die Frau isst.
2. Het zinsdeel is een bijvoeglijke bepaling. Dat geeft bezit aan.
- Das Buch des Mannes/Mitarbeiters
- Der Computer der Frau
3. Het is een ... (aanwijzend? kan niet op het woord komen) voorwerp. Dus als je iets aan iemand geeft/voor iemand doet.
- Ich gebe dem Mann einen Kuchen.
4. Het is lijdend voorwerp. De persoon/het voorwerp ondergaat de handeling. Hier gebruik je de 4e naamval, de Akkusativ.
- Er hat den Mann geschlagen.
- Sie hat eine Antwort bekommen.
De rijtjes kun je vast wel terug vinden in het boek. Er zijn nog wel bijzonderheden:
- In de Genitiv (2e) krijgt het zelfstandig naamwoord waarop verwezen wordt er soms een letter achteraangeplakt.
* Bij het meervoud moet je een -n achter het zn zetten:
Die Bücher der KinderN (het is die Kinder)
* Bij het onzijdig/mannelijk moet je er -(e)s achter plakken:
Die Bücher des Kindes
Die Tür des Direktors
==> Je krijgt -es als het zelfstandig naamwoord uit één
lettergreep bestaat en -s als het uit meerdere lettergrepen
bestaat.
Dan heb je nog voorzetsels die bij bepaalde naamvallen horen, maar die ken ik niet allemaal meer.
Het belangrijkste is in ieder geval dat je de zinsbouw snapt. Dat moet je eerst leren. Dan de rijtjes uit je hoofd stampen (= belangrijk voor het toepassen) en dan kun je met logisch nadenken al ver komen:
1. Je kijkt welke functie in de zin het zinsdeel heeft.
2. Je leidt uit de functie de naamval af
3. Je kijkt van welk geslacht het woord is
4. Je zoekt in het rijtje op welk lidwoord je moet gebruiken (handig om het schema uit te schrijven als je het nog niet goed beheerst)
Dus als je in de zin 'De vrouw geeft aan de man een boek' moet vertalen:
1 + 2: De vrouw is onderwerp --> Nominativ, 1e naamval
Een boek is lijdend voorwerp --> Akkusativ, 4e naamval
De man is aanwijzend (?) voorwerp --> Dativ, 3e naamval
3: De vrouw is vrouwelijk, het boek is onzijdig en de man is mannelijk
4. Je krijgt dus:
Die Frau gibt dem Mann ein Buch.

Lange post, hopelijk snap je het een beetje