|
Daniël zat aan zijn bureau te schrijven, als altijd. Het venster op een kier. De wereld was wit, sneeuwvlokken dwarrelden, dartelden, alsof ze dansten op een alleraardigste melodie, waarvan de wind sierlijk het ritme bepaalde. Een enkele vlok waagde zich naar binnen, om zich even daarna op het uiterste puntje van het raamkozijn gemoedelijk aan de milde overmacht van de verwarming over te geven.
Op het Rapenburg was vandaag nauwelijks verkeer te zien, men keek wel uit. Een in zijn kraag weggedoken voetganger was het enige wezen dat zich hier nu door de kou bewoog, haastig zette hij zijn grote stappen in de verse sneeuw. Daniël leunde naar achter en bracht de achterkant van zijn pen tegen zijn lippen. Hij waande zich buiten, op weg naar iets of ergens. Het maakte niet zozeer uit wat dat was, zolang het maar een excuus was om buiten te zijn.
Met de ogen gesloten kon hij de koude tocht welhaast tegen zijn wangen voelen en zonder veel moeite kon hij het knarsende geluid horen dat zijn schoenzolen maakten op de witte deken die over de straat lag uitgespreid. Hij liep, en hij liep, via de Steenstraat, naar de Breestraat. En toen, toen hij zich niet langer kon inhouden, liet hij haar tot leven komen.
Ze was een plaatje, zoals ze daar zo plotseling om de hoek tevoorschijn kwam. Ze was zijn favoriete personage. Mooier dan andere meisjes. Zo mooi, zo charmant ook, dat ze met haar verschijning alleen al, iedere man op de knieën zou kunnen dwingen. Maar bovenal, en dat vervolmaakte haar schoonheid in zijn ogen, ging er een ultieme onschuld van haar wezen uit. Een verrukkelijke naďviteit, uniek in haar soort.
Ja, vooral dat maakte haar bijzonder, vond hij, hoe ze bijna blij verwonderd met het hoofd iets schuin geheven, zijn stille blik wist te beantwoorden. Die lach, de lichte twinkeling in haar ogen. Niet gehinderd door enige diepere kennis van wat dan ook, deed ze wat ze deed en was ze wie ze was. Hij kon niet anders dan genieten van ieder moment dat hij aan haar dacht.
Hij wist van haar te houden, hoewel ze niet bestond, en zelfs nooit zou kunnen bestaan, of niet voor lang, dat zeker. Het zou immers slechts wachten zijn op de dag dat ze een boek ter hand zou nemen of dat uiteindelijk de tand des tijds vat zou krijgen op haar prachtig lichaam, óf, en dat was het ergste nog, dat een manspersoon haar in zijn verdorvenheid tot in de kern zou consumeren.
Werkelijk, het troostte hem dat dat alles nooit gebeuren zou. Zoals het hem troostte dat alles dat voorbij was en dat nooit meer terug zou komen en dat alles dat vergeten was en dat nooit meer herinnerd zou worden, los van ruimte en los van tijd in geborgenheid, in een ideeënwereld, zoals hij die van Plato kende, zou kunnen voortbestaan.
Een glas melk en een seconde of wat later schreef hij verder, over hoe ze langs de kade was gelopen, over hoe stil ze bij het water stond te staren en over hoe het spoor dat ze had nagelaten verder terug steeds minder zichtbaar werd, alsof ze als een engel aan was komen zweven en toen heel zachtjes was geland. En daar stond ze nu.
De zinnen die haar gedachten en herinneringen beschreven, gaven langzaam maar zeker vorm aan het verleden dat ze nooit eerder bezat. Als Pinokkio, die een echte jongen was geworden, kreeg ze een extra dimensie, maar met iedere zin en met ieder gegeven dat hij inbracht om haar ontstaansgeschiedenis geloofwaardigheid te geven, deed hij afbreuk aan het ideaalbeeld dat hij steeds voor ogen had gehad.
Nuance voor nuance werd ze door het droombeeldspectrum heen geschoven, tot in het vreselijke, en hij zag het, maar hij kón níet stóppen met schrijven, niet meer. Dus hij begreep wel dat er nu tranen langs haar wangen gleden, dat ze zachtjes snikkend middelpunt werd van zijn meesterwerk, maar hij móest verder, want als hij haar verleden niet tot één geheel kon smeden, als er geen pad bestond van A naar B, dan was alles kapot en dan was ze niets.
Uren bleef hij bezig. In rap tempo vloeiden de zinnen op het papier. Soms keek hij op om de woorden te vinden die hij zocht, om ze vervolgens geestdriftig de plaats te geven die hij hen had toebedacht. Voltooiing naderde, zoveel was voelbaar, al wist hij zelf nog niet hoe het zou gaan.
Ik weet niet of het een verrassing was, dat diezelfde avond nog haar levenloze lichaam door twee jongens uit het ijskoude water werd gevist, maar ik weet wel, dat het die dag op het Rapenburg, snippers sneeuwde van papier.
|