Even een paar onjuistheden: er ontstaat geen koolzuur, maar kooldioxide. Verder zal natriumwaterstofcarbonaat bij een reactie met een zuur eveneens kooldioxide laten ontstaan.
Je weet dat je een mengsel van natriumcarbonaat en natriumwaterstofcarbonaat hebt, en dat de massa van dat mengsel 2,5 g is. Stel dat je x g natriumcarbonaat hebt, dan heb je 2,5-x g natriumwaterstofcarbonaat. De molmassa van natriumcarbonaat is 106,0 g/mol en de molmassa van natriumwaterstofcarbonaat is 84,01 g/mol. Je hebt dus

mol natriumcarbonaat en

mol natriumwaterstofcarbonaat. Dit los je op in 250 ml water, dus je krijgt dan een oplossing die per liter

mol natriumcarbonaat en

mol natriumwaterstofcarbonaat bevat. In 1 ml van de oplossing bevindt zich dan

mmol natriumcarbonaat en

mmol natriumwaterstofcarbonaat.
Een 0,1M HCl-oplossing bevat 0,1 mol HCl per liter, dus 1 ml van de HCl-oplossing bevat 0,1 mol HCl.
Een natriumcarbonaatoplossing reageert met een HCl-oplossing volgens 2H
+(aq) + CO
32-(aq) → H
2O(l) + CO
2(g). Uit deze reactievergelijking volgt dat 1 mol natriumcarbonaat met 2 mol HCl reageert, dus 1 mmol natriumcarbonaat reageert met 2 mmol HCl. Je hebt een oplossing die per ml

mmol natriumcarbonaat bevat, dus 2,5 ml bevat dan

mmol natriumcarbonaat dat met

mmol HCl reageert. Dat komt neer op

ml HCl-oplossing.
Een natriumwaterstofcarbonaatoplossing reageert met een HCl-oplossing volgens H
+(aq) + HCO
3-(aq) → H
2O(l) + CO
2(g). Uit deze reactievergelijking volgt dat 1 mol natriumwaterstofcarbonaat met 1 mol HCl reageert, dus 1 mmol natriumwaterstofcarbonaat reageert met 1 mmol HCl. Je hebt een oplossing die per ml

mmol natriumwaterstofcarbonaat bevat, dus 2,5 ml bevat dan

mmol natriumwaterstofcarbonaat dat met

mmol HCl reageert. Dat komt neer op

ml HCl-oplossing. Je hebt in totaal dus

ml HCl-oplossing nodig. Omdat je weet hoeveel ml HCl-oplossing je in totaal gebruikt hebt, is hieruit dus het aantal g natriumcarbonaat en natriumwaterstofcarbonaat in het oorspronkelijke mengsel te berekenen.