Net afgemaakt, het is een nieuw iets. Geschreven in een rare bui (gekker dan normaal). Het is een fantasy verhaal. Veel plezier.
De Wirstel
Malcha kijkt over de uitgestrekte vlakte. Hij is zojuist ontsnapt aan de vervaarlijke Dodoraten, Zij-Die-De-Vlakte-Beheersen. Langzaam maar zeker wordt hij zich bewust van de onaangename geur die hij verspreid. Hij springt wat op en neer, maar de Lucht weigert het weg te nemen. Malcha stinkt.
Terwijl hij verder drentelt, ziet hij enkele vrienden liggen. Zij zijn wel dood. Geplaagd door de zon gaat hij door. Voor de wil van zijn kinderen moet het eindpunt bereikt worden. Hij zal naar Tax gaan, de hoofdstad van Adareland.
Hij racet. Hoelang was het geleden sinds Zij hem had verteld over de Wirstel, zeven jaar? Nee, het is langer geleden. Zijn dochter is nu al twintig jaar oud, hij vertrok op haar derde. Zeventien jaar geleden.
Ze zijn trots op hem, dat zeker. Niet elk mens mag op zoek gaan naar de Wirstel. De eer, de heilige eer... Moeder de vrouw is nu weliswaar in de steun, maar zijn broers, ooms en vader helpen haar met de kinderen. Steun ontvangt ze vast en zeker van iedereen, alleen omdat hij de Wirstel zoekt.
En hij komt dichterbij. Malcha voelt de Wirstel, hij voelt Haar kloppen. Het kloppen van zijn hart merkt hij niet meer op, hij voelt alleen de Wirstel nog. Elke nacht is hij van Haar vervuld, Zij is zijn dromen, Zij is het alles. Binnen negentien dagen is hij in Tax, waar de Wirstel, volgens de verhalen die hij gehoord had, hoort te zijn. Het bloed van zijn paard is inmiddels opgedroogd, waardoor Malcha minder stinkt. Hij stopt niet met rennen, maar klopt het bloed van zich af. Stukken paardenhuid vallen op de grond uiteen. Blijkbaar was zijn last niet alleen bloed, maar ook stukken van zijn geliefde paard zelf. Dit negeert Malcha, terwijl hij wanhopig zijn pas versnelt.
Negentien dagen later, Malcha is aangekomen in Tax. Het rumoer van de stad treft hem als een zwaard dat zich door zijn Wirstel spiest. Zo ziet hij de Wirstel nu, als zijn Wirstel. “Laat me binnen, ik kom herkrijgen wat van mij is,” Roept Malcha onder het gebons op de stadsdeur door. Twee achterdochtige ogen loeren door het luikje. “Wát mot u herwinnen,” vraagt de poortwachter hem met een hese stem. Hevig geïrriteerd en gekweld door zijn gekte legt Malcha hem uit dat het van wereldbelang is dat hij naar binnen mag.
“Tax is niets voor bedelaars en verslaafden. Hier, wat revawn. Ga nu weer weg, we moeten je hier niet hebben.” De poortwachter geeft hem een klein pakje revawm en gooit het luikje dicht. Wanhopig barst Malcha in tranen uit: “Waarom nou toch? Ik heb in Luchts’ naam alle dieven, rovers en bedelaars genegeerd... Ik heb de Dodoraten, de vervloekte Dodoraten weerstaan, Hiral, mijn paard, is geslacht en zelfs toen ik onder zijn bloed zat ging ik door! Ik ging door... Zeventien jaar ben ik al op zoek naar Haar en nu is Ze dichtbij... Waarom houdt u me tegen? Ik verdien Haar... Ia shla kamuhr Da... Ia shla kamuhr Da!” Woede, verdriet en onmacht teisteren Malcha. Hij kan het gewoonweg niet meer aan. Zelfs in het Lazwa, de taal der wijzen, begrijpen ze hem niet! Hij wil, uitgeput als hij is, nog één laatste poging wagen. Inmiddels staat hij niet meer, maar ligt hij op de grond. “Fada, is shla kamuhr Da. Viaahra, viaahra, dai lan. Shira sulta va. Maitera!”
De poortwachter hoort hem aan. Hij heeft gehoord van de taal der wijzen, maar beheerst het niet. Zijn maat, die naast hem staat echter wel. Deze pakt zijn staf, richt en schiet. Malcha is dood. De Wirstel leeft voort...
__________________
Cry 'Havoc' and let slip the dogs of War.
Laatst gewijzigd op 02-01-2003 om 19:45.
|