Dicht mij nu, Muze, het lot van Natura, de kracht die ons voortbracht,
die, met de ramp in het Oosten, het Westen nu trekt naar een spiegel.
Zij zag de leugens, de schijn van de wereld, waarmee wij ons voedden.
Hard leek eenieder, haar hart brak slechts zachtjes, haar buitenkant trilde.
Zij is nu over de grens van haar kunnen, ze poogde de wereld te redden.
Ondanks haar liefde, haar zorgen vergeefs, geeft zij ons nu de leiding;
want aan ons eigen karakter gaan wij nu al lijdend ten onder.
Wij, de verdwaasden die kwetsbaarheid nooit echt begrepen en nog niet,
dwazen die dwalen verkozen, en zij nu ontneemt ons de terugkeer.
Nu, Calliope, mijn bron van bezinning, bezing mij haar noodlot.
|