Het onderwerp en het naamwoordelijk deel van het gezegde hebben de eerste naamval, het meewerkend voorwerp heeft de derde naamval en het lijdend voorwerp heeft de vierde naamval.
Bij de voorzetsels an, auf, hinter, neben, in, über, unter, vor en zwischen geldt het volgende: als er een werkwoord bij staat dat een rust of een "zich ergens bevinden" uitdrukt (dus als je kunt vragen: wo) hebben deze voorzetsels de derde naamval. Als er een werkwoord bij staat dat een beweging of een "ergens komen" uitdrukt (dus als je kunt vragen: wohin) hebben deze voorzetsels de vierde naamval. Als er geen werkwoord van rust of beweging bij staat hebben auf en über de vierde naamval en alle overige voorzetsels de derde naamval.
__________________
"Mathematics is a gigantic intellectual construction, very difficult, if not impossible, to view in its entirety." Armand Borel
|