|
Het is net als een lange weg die je bewandelt. Een weg die eindeloos l ijkt, maar toch ooit op zal houden. Net zoals je over het strand kan lopen, bij Katwijk aan Zee en in de verte dan Scheveningen kunt zien liggen. Het is mooi weer. Het waait wel en het is ook koud, maar de zon schijnt. Je hebt het gevoel van vrijheid. Een gevoel van eeuwig door te kunnen blijven lopen op het strand. Altijd maar blijven lopen, zonder te hoeven stoppen.
Het is een maandje later. Hoog zomer, warm weer. De meeste mensen zijn alweer naar huis als jij ’s avonds met je vriendin een strandwandeling maakt.
Het wordt donker, steeds donkerder, tot je op een gegeven moment geen hand meer voor ogen ziet. Je vriendin wil daarom graag naar huis, maar jij niet. Jij weigert: “Nee, lief. Nee. We gaan lopen. We blijven lopen tot de zon komt, lief.”
Het wordt kouder en kouder, je geeft je trui aan je vriendin. De zee lijkt wilder en woester te worden. Steeds vaker, steeds meer stelt je vriendin voor naar huis te gaan of dan in elk geval even ergens te gaan zitten. Zij dreigt zelfs jou hier alleen achter te laten, maar nee “Nee, lief. Ik moet blijven lopen, kruipen desnoods.” En nee, natuurlijk liet zij jou daar nooit alleen achter.
De Pier zijn jullie inmiddels voorbij, het strand lijkt eindeloos. Dan blijf je plots staan. “Zie je dat? Merk je het? Het wordt al lichter. De eerste zonnestraaltjes hebben ons alweer bereikt.” Jullie gaan naar huis, terwijl de eerste mensen het strand alweer vullen.
Het blijft mooi weer. Dag na dag, week na week. Het is mooi weer, stranden gevuld met mensen, maar jij noch je vriendin, die inmiddels al je ex is; zij maakte het uit, god mag weten waarom, bezoeken het strand.
De zomer is weer voorbij, stranden leger, kinderen al naar school, mannen aan het werk en jij hebt inmiddels je 4e flat van dit jaar betrokken. Het is zeker geen slecht weer wanneer je over het strand loopt en de Pier bezoekt.
Je begeeft je naar het topje van de Pier: het uitzicht is er zo prachtig!
Misschien is het net zoiets als op het strand staan en dan kijken over de zee, slechts bootjes aan de horizon ziend. Of door het bos lopen over een pad. Overal bomen en struiken om je heen, met kleine, geheime paadjes er tussendoor.
Je liep graag door het bos. Je deed het ook vaak, maar nu niet meer. Waar je nu woont is er geen bos in de buurt.
Je werkt op de Pier. In plaats van het tussen bomen door kruipen en eigen weggetjes maken loop je nu over het strand, op weg naar je werk en kijk je uit over de zee.
De zomer is alweer voorbij.
Het wordt minder druk op je werk, kinderen al naar school, mannen aan het werk.
Het is zeker geen slecht weer, wanneer jij twee mensen op het terras bedient en iemand van het topje van de Pier ziet springen. Je kijkt.
De jongen, het is een jongen dat zag je meteen, ligt nu een verdieping lager, op het dak.
Snel zet je het dienblad ergens neer, gooi je je schort met alles achter de bar, rent naar buiten, richting jongen en roept vaag iets naar je collega’s dat ze een ambulance moeten bellen. Vele gedachten schieten door je hoofd, terwijl je niet weet hoe snel je er naartoe moet komen. Hij is er ernstig aan toe. Jij bent zeker geen persoon die daar verstand van heeft, maar dit kon jij ook wel zien. Hij leefde, dat wel. Was nog bij bewustzijn ook, maar kon zich niet bewegen, amper praten. Je gaat op je knieën naast hem zitten, pakt zijn hand en praat tegen hem. Je zegt dat het allemaal goed zal komen.
Iets wat je ten zeerste betwijfelt, maar toch is dat wat je zegt.
Om hem gerust te stellen.
De zee lijkt groot vanaf hier.
Hier en daar een bootje, op het strand mensen, al dan niet hun hond uitlatend en winkelend publiek op de boulevard. Niemand die jou opmerkt, dus ook niemand die jou ooit zal missen, denk je. Je vraagt je af wat jij als mens nou eigenlij bent op deze wereld, dat je familie niet eens weet dat je inmiddels al een studie afgerond, nu nog met een tweede bezig bent en dat je de zogenaamde vrienden, van toen je nog thuis woonde, waar je contact mee hield, nu ook al een paar jaar niet meer gezien of gesproken hebt.
Het is best koud daarboven op de Pier, maar je denkt dat het in de zee vast veel kouder is en herinnert je opeens dat boek waarin mensen een zachte dood stierven in de sneeuw.
Het was net een lange weg die je bewandelde, maar nu toch echt ophield.
Je springt.
Maar niet goed genoeg. Je haalt de zee niet, maar komt terecht op een dak lager.
Daar lig je dan, op je rug, verdoofd door de enorme pijn. Je wilt bewegen, weer opstaan, maar je kunt het niet. Een meisje komt naast je zitten en pakt je hand vast.
Ze heeft een zachte, lieve stem.
Ze zegt dat alles goed zal komen. Je wilt wat terug zeggen, maar het lukt niet.
Het meisje zegt dat je rustig moet blijven, dat je wel wakker moet blijven, maar je geen zorgen hoeft te maken. Ze spreekt geruststellende woorden.
Die sprak ze, want je hoort ze al niet meer.
ik ben benieuwd wat jullie er van vinden. Misschien namelijk dat dit voor jullie een compleet waarloos verhaaltje is...
__________________
ja, maar...
|