Voor een toets die ik morgen heb, ben ik even wat opgaven aan het oefenen, maar bij gebrek aan een antwoordenboekje, heb ik even een vraagje (niet zo moeilijk, als je het snapt, denk ik

).
1. Aan 100 mL 0,10 M zwavelzuur wordt 500 mL 0,10 M natroonloog toegevoegd.
a. Geef de reactie vergelijking.
H
2SO
4(aq) + 2OH
-(aq) <-> SO
42-(aq) + 2H
2O (l)
Klopt dit?
b. Bereken hoeveel H3O+(aq) of OH-(aq) na afloop van de reactie over is.
Ik denk: concentratie H
2SO
4(aq) = 0,10 mol/L
concentratie OH
-(aq) = 0,10 mol/L
In de oplossing is dus 0,010 mol H
3O
+(aq) en 0,050 mol OH
-(aq).
0,010 mol wordt geneutraliseerd, dus 0,040 mol OH
-(aq) blijft over.
Is dat zo?
c. Bereken de pH van de ontstane oplossing
De concentratie OH
-(aq) = 0,040/0,600 = 0,067 mol/L
Dus de pH = 14 - (-log (0,067))=12,8.
Voor mij ziet alles er wel aannemelijk uit, maar bij scheikunde wil dat nooit zoveel zeggen bij mij, helaas. Ik hoop dat jullie het even kunnen nakijken