Vanuit mijn hart, wederom voor Grimm..
Met mijn vingertoppen streel ik de rozenblaadjes, terwijl jij zachtjes door mijn haar kroelt. Het zachte, niet geheel droge gras onder ons en de strak blauwe hemel met een brandende zon, doen me even vergeten waar ik ook alweer ben. En ach, wat zou het. Ik ben met jou, en je legt bezitterig maar vooral beschermend je armen om mijn schouders wanneer er mensen voorbij lopen. Teder fluister je mooie woorden in mijn oren terwijl je speels je handen op mijn ogen legt. Ik giechel even maar stop wanneer ik jouw lippen op de mijne voel. Langzaam glijden je handen van mijn ogen af, terug naar mijn haar. Je ogen boven de mijne, mijn hoofd in jouw schoot. De zachte wind zorgt voor kippenvel maar voor ik aanstalten maak het koud te krijgen, spreid je je armen en trekt me omhoog. Zittend nu, nog steeds de roos strelend voel ik hoe je langzaam mijn haren vlecht. Je handen dwalen af, mijn nek, mijn keel. De zon verdwijnt achter een wolk en even voel ik een druk op mijn keel. De roos ben ik kwijt geraakt maar je handen heb ik gevonden. Ik probeer te fluisteren dat je je eigen kracht niet kent. Of juist wel. Je zachte bruine ogen veranderen in zwarte gaten. Je blik verstart en je greep verstevigt. Duizenden sterretjes zingen mij de dood toe. Alles wordt zwart en het enige waar ik nog bewust van ben zijn je handen. Ach lieverd, als je nu eens niet zo hard drukte. Mijn handen glijden langzaam van jouw handen af en een zuchtje ontsnapt uit mijn keel.
Ik sta op en laat mijn tenen in het vochtige gras spelen. Ik pak de roos vast en pluk één voor één de blaadjes ervan af. Ze raken het water, om de beurt, één voor één. Ze worden meegevoerd door de lichte stroming en in gedachten zwaai ik ze vaarwel. Uiteindelijk houd ik alleen een steel over, zelfs de stuifmeeldraadjes drijven vergeten in het water. Ik ga op mijn buik liggen en kijk om mij heen. Het is rustig om me heen, slechts twee mensen zitten onder een boom en voor de rest zijn het de kwetterende vogels die lawaai veroorzaken. De handen van de jongen versterken zijn greep om de keel van het meisje. Haar ogen puilen uit en haar lichaam schokt. Even neig ik op te staan, de jongen te vertellen dat hij zijn eigen kracht niet kent. Maar het idee dat hij dat misschien wel doet, doet me verslapt in het gras vallen. Even glijd er een traan over mijn wang maar deze rakelt enkel een glimlach op. Met mijn handen ga ik door het gras heen alsof het de wilde golven in de zee zijn. Plots blijft mijn hand ergens aan haken en niet veel later glijd er een druppel bloed over mijn hand naar beneden. Rozen, rozen met doornen. Gelukzalig glimlach ik en ik pak de twaalf rozen vast en leg ze in mijn schoot. De bovenste is het eerste slachtoffer en martelend trek ik één voor één de blaadjes ervan af. Ze raken het koele wateroppervlak en drijven met de stroom mee. Even draai ik mijn hoofd naar het meisje toe, maar ik twijfel niet langer of ik haar zal helpen. En wat zou het ook, ik heb nog elf rozen te gaan. Languit ga ik op mijn rug liggen en één voor één dwarrelen de blaadjes op mijn buik neer.