Dit gedicht is iets heel anders dan ik normaal gewend ben. In principe ben ik nooit zo chagerijnig ingesteld dat ik het weet...
Ik heb het geschreven toen een paar weken geleden mn hele stoep ondergesneeuwd was en ik de enige in de godganse wereld leek te zijn die er NIET de romantiek en gezelligheid van in zag:
Het heeft gesneeuwd
en de witheid is gerold
in v e r p l e t t e r e n d fascisme
over mijn achteloze wereld
om zo mijn plannen te verhinderen.
Tot groot ongenoegen dart’len
zo speels als wilde honden
over metershoge muren
van een stralende belofte
die ergerlijke kind’ren.
(en een van die kleine etters
gooit een sneeuwbal in mijn nek)
Al ijsbanend over paden
slechts gewapend met mijn schraper
naar waar (zo bleek dus achteraf)
het einde
van
de
wereld
lag
vrolijk volk schaatst glüklich lachend
(al gooiend met die rotzooi
als: ‘De winter is zo fijn!’)
schuifel/glibber/brekend langs,
blij krijsend: ‘Goedendag!’
niks is ooit cliché-er
(uitgezonderd wereldvrede)
dan de dag dat het gaat sneeuwen
en niks in zijn stompzinnigheid
is ooit zo afgezaagd.
En ik kan mij niet herinneren
om deze (o zo hinderlijk)
van gelukzaligheid doordrenkte,
in bonte vrolijkheid bepakte euforie te hebben gevraagd.
Ohh en waarom is het niet mogelijk in te springen? Of ligt het aan mij dat ik het knopje niet kan vinden (want dat is ook heel goed mogelijk). Nu ja hoe dan ook bij 'het einde vd wereld lag' spring ik dus trapsgewijs in en op nog een aantal plaatsen.
Ik zou graag jullie oordeel willen horen?