Een tweedegraads vergelijking heeft twee oplossingen als de discriminant groter is dan 0. We moeten dus de discriminant bepalen en kijken wanneer dat het geval is.
De discriminant van de vergelijking ax2 + bx + c = 0 is D = b2 - 4ac. Bij de eerste opgave geldt dat a = 1, b = p en c = p+3. Misschien vind je het gek dat je nu met letters moet rekenen, maar bedenk dat p geen variabele is maar een constante. Het is gewoon een getal, we weten alleen nog niet welk getal. De discriminant wordt nu D = p2 - 4(p+3) = p2 - 4p - 12.
De ongelijkheid p2 - 4p - 12 > 0 kun je oplossen door eerst de gelijkheid p2 - 4p - 12 = 0 op te lossen. Met ontbinden in factoren volgt dat (p-6)(p+2) = 0, dus dat p = 6 of p = -2. Door het maken van een schets van de grafiek bij y = p2 - 4p - 12 (desnoods met je grafische rekenmachine) zie je dat deze grafiek boven de x-as ligt voor p < -2 en voor p > 6. Dus voor p < -2 en voor p > 6 geldt dat p2 - 4p - 12 > 0, dus dat D > 0, dus dat de vergelijking ax2 + bx + c = 0 twee oplossingen heeft.
Kun je nu de tweede opgave zelf?
|