Ze lang languit in het gras, mieren kropen over haar heen. Boven haar was de blauwe lucht, onder haar de koude aarde. Ze voelde zich volkomen op haar gemak en ze wenste dat ze hier eeuwig kon blijven. Tegelijkertijd besefte ze dat haar wens onmogelijk was en dat was de enige reden waarom ze niet volmaakt gelukkig was.
Het moment waarop ze weg van het gras was, kwam toch nog onverwacht. Ineens vloog ze door de lucht. Ze was bang en ze begreep het niet. Met heel haar ziel verlangde ze terug naar het gras, waar ze zich veilig en op haar gemak had gevoeld. Waar was ze nu, wat gebeurde er met haar? Hoe kon het dat ze vloog? Want ze vloog, andere woorden had ze er niet voor. Ze voelde dat ze zich verplaatste, al was het haar niet duidelijk hoe dat precies gebeurde. Ze zag en hoorde helemaal niets, het was alsof haar zintuigen verlamd waren. Het leek een eeuwigheid te duren, maar op een gegeven moment merkte ze dat ze minder hard ging. Die wetenschap maakte haar nog angstiger en opeens wilde ze dat het vliegen nooit op zou houden. Wie wist wat er komen ging? Het zou vast erger zijn dan wat vliegen of in het gras liggen. In de verte zag ze nu ook rood en geel glinsteren, kleuren die haar aan vuur deden denken. Maar net toen ze op het punt stond om in paniek te raken, viel ze met enorme snelheid naar beneden. Het ging zo snel, dat ze haar bewustzijn verloor. Toen ze bijkwam, lag ze weer in het gras.
“Ik… Ik durf niet,” er klonk een onzekere vrouwenstem. “Misschien was dit toch niet zo’n goed idee. Laten we maar weer gaan.” Een man probeerde haar gerust te stellen. “Nee, nu moet je doorzetten. Vanochtend wilde je het zo graag, weet je nog? Kom, het is niet ver meer.” De vrouw zuchtte. “Oké dan. Maar ik blijf niet lang, hoor.” “Dat hoeft ook niet,” zei de man. “Kijk, hier is het al.”
De twee mensen hielden stil vlakbij het meisje in het gras. Ze hoorde hoe de vrouw begon te huilen, het gaf haar een vreemd, niet onaangenaam, gevoel. “O kindje toch, het spijt me zo!” jammerde de vrouw. “Ik had je eerder moeten opzoeken, ik had er voor je moeten zijn. Het spijt me zo ontzettend! Ik had nooit naar Australië moeten gaan, ik had mijn werk nooit voor mijn gezin mogen laten gaan. O liefje, ik hou zoveel van je!” “Jij kon er niets aan doen,” herhaalde de man. “Het was een aaneenschakeling van pech.”
Het meisje voelde dat ze weer ging vliegen. Deze keer was ze niet bang, deze keer was het anders. Ze voelde zich gelukkig en bevrijd. Ditmaal waren geel en rood niet de kleuren van vuur, maar juist die van de hemel.
__________________
Het werkelijke leven is een veel oppervlakkiger gedoe dan men zichzelf bekennen wil. (T. Thijssen)
|